Met een megalach en een mokerslag breit Erhan Demirci een gul slot aan rampjaar 2016. Maar niet voor hij zijn landgenoten verleidt eens wat vaker in de spiegel te kijken en vooral Brussel niet te vergeten: Komt goed!
Comedian Erhan Demirci: 'Brussel is een stad die pijn doet'
Mary Poppins had gelijk: “Met een klein beetje suiker wordt een bittere pil zoet.” In comedymiddens maakt die vergulde pil al langer deel uit van de huisapotheek: lachen verzacht het gemoed en maakt het gemakkelijker om ongemakkelijke waarheden aan de man te brengen.
Met ‘Komt goed!’, zijn eerste avondvullende solovoorstelling, trekt Erhan Demirci – Limburger, Turk, Brusselaar, Vlaming, Belg, zelfverklaarde excuusallochtoon en “fooraap die veel geluk heeft gehad” – zijn zoete medicijnenkast ongegeneerd open. Met als gevolg een show die zowel een gulle lach als een bitterzoete nasmaak uitlokt, en die schippert tussen de - comfortabele - bevattelijkheid van de Limburgse mijnstreek en de – ongemakkelijke - onvatbaarheid van de grootstad.
'Een stad die pijn doet'
Erhan Demirci: “Gek genoeg is dat het geruststellende aan Brussel: de stad is voor iedereen even geschift. Welke nationaliteit je ook hebt, of je nu een politieke of economische vluchteling bent, een rijke expat, een bureaucraat of een diplomaat. Die diversiteit is wat we gemeen hebben. Je kan hier uitgaan en op een poepchic feestje belanden met dure maatpakken, twee uur later in de Roskam met een stel Vlamingen aan de toog hangen en de nacht afsluiten in Schaarbeek in het gezelschap van Turken die aan de durum zitten.
Weet je wat deze stad zo mooi maakt? Niet dat ze zo mooi is als Gent of Brugge, of zo arty-farty als Antwerpen, maar het feit dat het een stad is die pijn doet. Die je iedere dag doet schipperen, je het ene moment doet vloeken op haar en haar mensen, en je een uur later dwingt die frustratie in te ruilen voor het gevoel te leven op de plek waar je hoort te zijn. Je krijgt Brussel ook niet uitgelegd aan iemand uit pakweg Istanbul. Dan zeggen ze: ‘Maar wat is dat daar? Beiroet of zo? Vlucht, nu het nog kan!’”
‘Komt goed!’ wikkelt zich als een mantel der liefde rond de stad. Had je het gevoel dat je er, na rampjaar 2016, de verdediging van moest opnemen?
ERHAN DEMIRCI: Ik wil hier ‘neen’ op antwoorden, maar… ja. (Lacht) Al was het een beetje een strijd. Een voorstelling over Brussel in 2016, ik zag eerst niet in hoe ik daar ooit humor van zou kunnen maken. Nu vind ik het de beste beslissing die Han (Coucke, Demirci’s regisseur) me ooit heeft helpen nemen: ‘Je bent de enige. Als jij het niet doet, doet niemand het,’ zei hij. Joost Vandecasteele is er natuurlijk ook, maar die brengt een ander soort humor. Intussen vind ik de voorstelling ongelofelijk nodig.
Vond je dat Brussel een zwart schaap was geworden?
DEMIRCI: Dat waren we al, denk ik. Intussen zijn we een paars schaap, bont en blauw geslagen, met Molenbeek als de Gazastrook. Ik merk heel goed aan de reacties dat het nodig is om te vertellen over de stad, ermee te lachen, haar te relativeren en te bekritiseren. We moeten Brussel omarmen, want anders brokkelt ook wat er nog rest af, zeker in Vlaanderen.
Als ik kijk naar mijn vrienden: ik woon hier intussen veertien jaar, en elke twee maanden komen ze op bezoek. Maar ik moet ze nog altijd gaan oppikken en ’s morgens weer afzetten aan het station. Heel raar, want dat zijn gasten die een enorm open geest hebben, maar ze zijn Limburg gewoon. Het verschil tussen het geteisterde Brussel en dat dorp waar je vroeger ‘Nieuwjaarke Zoete’ ging zingen, is best groot.
‘Komt goed!’ zit je op bepaalde momenten zichtbaar dicht op de huid.
DEMIRCI: Dat moment na de opbouw, net wanneer iedereen denkt: ‘Nu zijn we vertrokken’, waarop alles stilvalt: en toen kwam 22 maart. Dat was niet vanzelfsprekend. In de eerste plaats omdat ik heb moeten leren niet puur voor de lach te gaan. Als je in een gewone line-up vijf minuten geen geluid hoort, weet je dat je niet goed bezig bent. En je eigen verhaal vertellen, is gewoon moeilijk. Ik was daar eerst volledig tegen, ik dacht er wel iets rond te verzinnen. Ik heb altijd rondgelopen met het idee dat mijn eerste voorstelling er een moest zijn van de ongebreidelde lach, van de eerste tot de laatste minuut.
Tot Han me duidelijk maakte dat mensen daar niets aan hebben. ‘Ja, ze gaan weer naar buiten na een avond goed te hebben gelachen. En wat dan? Iedereen weet wat er is gebeurd op 22 maart. Hier gaat het om jouw verhaal. Wat kan jij hun meegeven?’ Maar het blijft lastig: in dat stuk durf ik nog steeds niemand in de ogen kijken. Ik staar recht in het zwarte gat. Als je dan de reacties in het publiek oppikt, merk je gelukkig wel dat het zin heeft.
Humor als ontwapenend wapen?
DEMIRCI: Het is het enige wapen dat ik heb. Ik bewonder mensen die zich in debatten engageren, maar zelf weiger ik meestal uitnodigingen voor programma’s waarin naar mijn mening wordt gevraagd. De politiek in ‘Komt goed!’ verschuilt zich in de tweede, derde laag. Zo vind ik het goed, ik zal mijn boodschap wel in humor verpakken. Dat hele Pieten-debat bijvoorbeeld… Moeten wij ons niet wat meer zorgen maken over die oude man met al die kinderen op zijn schoot? (Lacht) A
lles raakt zo sterk gepolariseerd. We willen allemaal goed doen, maar links en rechts zitten allebei opgesloten in hun eigen gelijk. Al die meningen duwen ons alleen maar verder weg van elkaar. En net daar is humor een wapen. Wij kunnen lachen met alles en iedereen. Ik heb wortels in een land waar dat niet mogelijk is – zonder namen te noemen. (Lacht) En daarom moeten we die vrijheid koesteren.
Je houdt het subtiel…
DEMIRCI: Bewust. Ik wil reageren, maar ik heb gemerkt dat dat op een subtiele manier moet. De kwestie ligt heel gevoelig. Mijn Turkse vriendengroep is in tweeën gedeeld, gasten met wie ik ben opgegroeid, staan plots lijnrecht tegenover elkaar. Waar gaat dat in godsnaam over? Iemand ginder zorgt ervoor dat mijn vrienden niet aan dezelfde tafel kebab zitten te eten. Verschrikkelijk hoe ver we aan het gaan zijn. Daarom is het belangrijk om dat aan te kaarten, maar dan subtiel – in de vorm van een radiospot, goedgekeurd door president Erdogan, bijvoorbeeld. (Lacht)
Is humor voor jou ook een manier om je ongenoegen te kanaliseren?
DEMIRCI: Noem het een frustratie. Al dat gezeur over Brussel en de verloren generatie… dat meestal wordt verwoord door de babyboomgeneratie. Die gasten die in de jaren 1970 de flowerpower beleefden en de wereld gingen veranderen, en die nu, omdat het af en toe een keer scheefloopt met de jeugd, het hardst staan te schreeuwen. Het komt wel goed. Molenbeek misschien een tikje minder snel dan we hopen. (Lacht) Ik vind gewoon dat, hoe klein de groep ook kan zijn die het goed voorheeft met de samenleving, we ons daaraan moeten optrekken.
Ik weet dat het niet goed gaat met Molenbeek, laat ons nu het goede voorbeeld geven en dan zorgen we wel dat de rest volgt. Het is niet makkelijk. Ik had tot mijn vijftien jaar geen enkele Belgische vriend. Op die vijf man in mijn voetbalploeg na. Je zit allebei met een ingeprent beeld. Behoefte om daar verandering in te brengen, heb je niet, want je hebt je maten in de wijk. Dan zijn het de kleine stappen van toenadering die tellen. In twee richtingen, want het is geen zwart-witverhaal. Ja, mensen moeten eens wat vaker naar Molenbeek gaan. Maar het omgekeerde is net zo waar.
Zelf speel je graag met de vloeibaarheid van identiteiten.
DEMIRCI: Ja, ik wou graag morrelen aan de geesten. ‘Hij heeft het over familie uit Azerbeidzjan, ouders uit Turkije, zijn jeugd in Limburg, en dan Brussel als thuisstad. Wat is hij nu juist?’ Je raakt het ooit wel beu om de vraag te krijgen of je je meer Turk dan wel Belg voelt. Weet ik veel. Ik voel van alles tegelijk.
Dat is het punt dat je maakt in een stuk waarin op de kermis de ‘flosj’ vangen een levensdoel wordt, en een stukje hilarische samenzang als een boemerang pijnlijk in je gezicht terugkeert.
DEMIRCI: Een megalach en een mokerslag tegelijk, in het gezicht van ons allemaal. Ik ben blij dat je het zo hebt ervaren. Wat is integratie? De taal leren is maar normaal. Twintig jaar hier wonen en je niet kunnen uitdrukken, is erg voor de maatschappij én voor die mensen zelf. Maar als ik mij Turk wil voelen en in een café met tl-verlichting wil gaan zitten om vijf uur lang door dichte rook naar het Turkse voetbal te kijken, dan is dat toch mijn zaak. Ik kan proeven van beide werelden.
Daarna wil ik gerust mezelf scheel zuipen op een technofuif met jou. Maar laat mensen dat beetje keuze. Nog eens: wat willen we precies met integratie? Wat wordt er verwacht? Dat we allemaal samen een zangstonde houden? Ben ik dan ‘een echte’? Voilà, de mokerslag. Doe ermee wat je wil.
> Erhan Demirci: Komt goed! 1/12, 20u, De Markten, Brussel (uitverkocht). Een deel van de opbrengst gaat naar BrusselHelpt.
Friet of kebab: wie is Erhan Demirci?
- Geboren als zoon van een Turkse mijnwerker in Beringen in 1983
- Beslist om er op zijn twintigste een studie communicatie aan de Erasmushogeschool Brussel aan te vatten
- Ziet een show van Najib Amhali inAmsterdam en denkt:‘Waw!’
- Behaalt een finaleplaats op de Culture Comedy Award 2009
- Ontvangt de juryprijs van de 123 Comedy Award 2010
- Gaat viraal met een filmpje voor ’Nuff Said:“In naam van alle allochtonen excuseer ik mij. Sorry voor alles!”
- Kan niet kiezen tussen friet en kebab
- Werkt voor televisie (onder meer voor Café Corsari en Ter Zake) en radio (De Rotonde, De Inspecteur)
- Bewijst met zijn eerste avondvullende solovoorstelling dat alles goedkomt
Lees meer over: Podium
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.