“Miljaarde, jammer dat ik mijn telefoon niet bij heb.” Ik kon een vloekje niet onderdrukken bij het aanschouwen van de zonsondergang in de Lommelse Sahara afgelopen zaterdag.
Estafette: door de zandbak
“Misschien beter zo,” riposteerde mijn metgezel. Hij had gelijk. Niet alles moet op Instagram verschijnen. Op een drafje keken we naar de glimmende schijf die tussen de naaldbomen verdween en in de lucht alle schakeringen oranje en roze toverde. Tegen de zon in tekende het silhouet van de uitkijktoren zwart af. Op een goede loopdag zou ik mijn metgezel uitgedaagd hebben om de 144 treden van de toren op te spurten. Maar neen, dit was een zeer gewone loopdag. Lopen an sich was al prima. Geen excessen of tierlantijntjes.
Voor de start herinnerde ik mijn co-loper aan onze vorige looptraining samen. Dat moet zo’n tien jaar geleden zijn, toen we maar net een postpuberale versie van onszelf waren. Hij had nog nooit van loopschoenen gehoord en liep op een paar hippe pantoffels moeiteloos een kilometer of vijf aan mijn zijde. Nu ik even in mijn geheugen graaf: een short droeg ie ook niet. Wel een korte broek. Van jeans of zo. Niet meteen een loperstype. Wel een sportman.
Tijden zijn veranderd. Nu liep hij naast me in een nieuwe sportplunje van het huismerk van een groot sportwarenhuis waarvan we er in Brussel twee hebben. En zijn schoenen waren echte loopschoenen. Ooit nog van mij geweest, maar amper gedragen.
Ik parkeerde de auto achter de sporthal, moffelde mijn portefeuille weg onder de zetel en nam nog een teug van mijn drinkbus, alvorens het portier weg te slaan.
We hadden een afstand van zes kilometer afgesproken. Mijn kompaan voelde de drang om nog even zijn buffel af te kletsen - bij wijlen zijn wij nog steeds puberaal. Lockerroom talk zou Donald Trump het noemen. Terwijl ik ‘m vanop zijn rug bekeek, bedacht ik me dat in het Hawaïaanse Kona zo’n tweeduizend triatleten zich op dat moment klaarmaakten voor de Iron Man. Stuk voor stuk mannen en vrouwen die voor zes kilometer hun bed niet uit komen. Of toch: om ze te zwemmen.
Enkele centiliters lichter draaide mijn metgezel zich om. “Klaar?” “Jup.” Wij weg voor twee rondjes door de bosrijke Noord-Limburgse zandbak, onder een koperen avondzon, in de grensgemeente waar we allebei zijn opgekweekt op een dieet van cadmium en andere zware metalen. Net toen ik nostalgisch dreigde te worden, bleek een boom over het pad gewaaid. Dus toch een tierlantijntje op het parcours. Mijn metgezel sprong en na hem ikzelf ook.
We profiteerden ervan. Beiden zijn we uitgeweken Lommelaars en ingeweken Brusselaars. We lopen tegenwoordig beiden in de hoofdstad. Hij in het noorden, ik in het zuiden. Maar het deed deugd om samen te draven over Kempische bospaden. We passeerden plekken waar we kampen hebben gebouwd, waar we met onze eerste liefdes gingen wandelen.
We praatten over werk, over muziek maken, over lopen en over welke talenten uit onze kindertijd we nu wel of niet benutten. Een sportieve trip down memory lane. Kilometer na kilometer werden onze zinnen korter en onze ademhaling zwaarder.
De auto kwam in zicht. We versnelden onze pas. Ik klopte mijn kompaan op zijn schouder. We wandelden nog even uit. De kantine van de voetbalvelden bleek helemaal vernieuwd. De lokalen van de speelpleinwerking, waar we samen nog leiding waren, hebben plaatsgemaakt voor een nieuwe sporthal. Onze heimat heeft niet stilgestaan na tien jaar bivakkeren in de hoofdstad.
Nog een even hartelijke als bezwete knuffel en de douche in. “Tot in Brussel!”
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.