Wie is er niet verzot op heerlijk zoete aardbeien, de vrucht die de zomer inluidt op menig pannenkoek of ijscoupe. Vandaag worden aardbeien vooral gelinkt aan Hoogstraten en de Noorderkempen. Dat er de voorbije eeuw een ware aardbeienkoorts heerste ten westen van Brussel weten maar weinigen, en dat die aardbeien voor een groot deel met de tram tot in Brussel kwamen nog minder.
| Tekening met twee Belgische aardbei-variëteiten, Saint-Lambert en La negresse de Tirlemont.
Het Brusselse verhaal van de aardbei begint in Zuid-Amerika. Vandaag zijn er meer dan zeshonderd rassen bekend, maar in de middeleeuwen groeide in ons land alleen de kleine en ietwat zurige bosaardbei. Dat veranderde toen een Franse marineofficier, met de toepasselijke naam Amédée-François Frézier, terugkwam van een missie in Chili in 1714 en enkele planten van de grotere aardbeiensoort Chiloensis meebracht. In dezelfde periode kwamen ook uit Noord-Amerika aardbeiensoorten naar Europa en door de kruising van twee soorten – de Fragaria Virginia en de Fragaria Chiloensis van Frézier - ontstond de aardbei die we vandaag kennen: de Fragaria Ananassa. Onder meer in Frankrijk en Groot-Brittannië ontwikkelden liefhebbers nog meer rassen en door de intensieve teelt in Bretagne, en meer bepaald op het schiereiland Plougastel, brak rond 1850 de gouden eeuw van de aardbei aan.
De nieuwe aardbeisoorten braken rond 1850 ook door in België. Tuinbouwer Jean De Jonghe uit Sint-Gillis speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van nog meer nieuwe variëteiten. Hij had een serrecomplex naast de Brigitinnenkerk in de Marollen, maar kweekte ook aardbeien in Sint-Gillis, waar zijn fruitkwekerij lag in de Chaussée de Nieuwmolen, in de buurt van het Zuidstation. In zijn kwekerij was de rijkste collectie van het land te vinden. De Jonghe leefde zich blijkbaar uit, want hij ontwikkelde om en bij de vijftig nieuwe aardbeisoorten: van de Voortlevende van Sint-Gillis (1850), over La Perle (1855), tot Tietjen (1868).
Ook Louis Thomas, meesterhovenier onder Leopold II, stortte zich op de aardbeien. In 1892 bekwam hij door kruising in de koninklijke tuinen van Tervuren de Princesse Clémentine, genoemd naar de jongste dochter van Leopold II. Een succes, want deze sterkgroeiende en ziekteresistente aardbei zou nog tot in 1950 verkrijgbaar zijn. En er volgden nog nieuwe Belgische varianten, met ronkende namen als La Liégoise, Duchesse de Brabant, l’ Excellente, Triomphe de Gand, Belle de Bruxelles …
Naar de stad
De explosie aan nieuwe variëteiten - van 116 in 1860 naar 800 rond 1907 - liet zich voelen in de kasteeltuinen rond Brussel. Kasteelhoveniers in Dilbeek en Itterbeek waren in 1860 al bezig met de aardbeienteelt, en werklieden zouden uitlopers en aardbeiplanten in de streek verspreid hebben. Er is zelfs sprake van een heuse ‘bezendief’ die in 1870 bij nachte enkele planten zou hebben gestolen in de kasteeltuin van Itterbeek. In elk geval ging het naar het einde van de negentiende eeuw snel: de teelt verspreidde zich in een recordtempo in de regio Vlezenbeek-Schepdaal-Roosdaal. Dat kwam de landbouwers goed uit, want door enkele misoogsten en de invoer van goedkoop Amerikaanse graan, hadden ze net een landbouwcrisis achter de rug. Bovendien kreeg de hopteelt rake klappen door de concurrentie met de Duitse hop.
Natuurlijk werden de aardbeien ook in Brussel gesmaakt. Aanvankelijk werden ze te voet of met de hondenkar naar de hoofdstad gebracht, of soms met paard en kar. Geen sinecure: het gebeurde met zware hoofdmanden, die 25 tot 30 kilo aardbeien konden dragen. De tocht naar Brussel gebeurde ’s nachts om op tijd aan de kanaalbrug aan de Ninoofsepoort te zijn. Die ging om 3 uur open, en dan was het lopen om een goede plaats op de vroegmarkt te bemachtigen. Na een tijd werden de hoofdmanden vervangen door zogenoemde kijkers, houten kistjes waarin de kopers de vruchten beter konden bekijken én keuren. Die kijkers pasten op een berrie, wat het transport aanzienlijk vergemakkelijkte.
Daar kwam verandering in toen het treinnetwerk in België werd uitgebouwd. Ons land was in de negentiende eeuw een van de eerste landen om steden met de trein met elkaar te verbinden. De tramlijnen Schepdaal-Brussel in 1887 en Lennik-Brussel in 1888 ontsloten het Pajottenland en maakten een snelle verbinding met Brussel mogelijk. Bovendien konden met die tram niet alleen mensen, maar ook goederen worden vervoerd: van steenkool en meststof tot voedingswaren als koren, bieten, vlas, aardappelen, mout, bier, groenten en fruit. Ook vee kon soms mee de tram in. Wie een retourticket Brussel kocht, mocht vijftig kilogram goederen mee vervoeren, een zegen voor de boerkozen. De tram werd al snel de boerentram genoemd.
Vanuit Schepdaal reed een speciale tram, die de koopwaar net voor 3 uur tot bij de Ninoofsepoort bracht. De nachttram vanuit Vlezenbeek had het Rouppeplein als terminus.
Dat betekende een enorme stimulans van de aardbeienteelt, die, samen met frambozen en aalbessen, verkocht werden op de markten in het kapitaalkrachtige Brussel. In 1920 werd in de maand juni op de lijn Ninove-Brussel 199.300 kilogram aardbeien vervoerd. In datzelfde jaar waren er van de 417 gezinnen in Schepdaal 271 die aardbeien kweekten voor de markt, vaak als nevenactiviteit. Die bedrijvigheid leidde ook tot de ontwikkeling van lokale rassen zoals de Roem van Vlezenbeek of de Claes I, II, III van Sint-Kwintens-Lennik.
Betere teelt
Door nieuw opgerichte belangenverenigingen kwamen er betere teelttechnieken, en volgden er ook ‘concours’. Zo groeiden er ook daar lokale aardbei- en fruitmarkten: de eerste markt werd ingericht in 1913 in Schepdaal, al snel volgden ook Dilbeek, Etterbeek, Vlezenbeek …Voor de middagmarkten wachtte men meestal op de eerste trams uit Brussel, die opkopers, handelaars en winkeliers tot op de markt brachten.
Het hoogtepunt van de Pajotse aardbeienteelt situeerde zich in de jaren 1950. Vanaf de jaren 1970 ging de teelt sterk achteruit, onder meer door de invoering van de btw, opgedreven administratie en controles. Ook de concurrentie van de goedkopere, maar helaas ook minder smaakvolle, aardbeien uit Spanje en Italië, of uit het noorden, waar Nederland voorloper was in grote geautomatiseerde serrecomplexen speelde een rol. In België verschoof het zwaartepunt van de aardbeienteelt met de toegenomen professionalisering en nieuwe teelttechnieken naar de Noorderkempen, met Hoogstraten als referentiepunt.
In het Pajottenland zijn op vandaag nog enkele grote bedrijven actief, die veelal aan substraatteelt doen, naast enkele kleinere familiebedrijven en hobbytelers die nog in volle grond smaakvolle aardbeien telen. In zelfpluktuinen als PlukPlek en Biobees kan je eigenhandig aardbeien en kleinfruit plukken.
In 1970 reed de laatste tram tussen Ninove en Brussel. Vandaag wordt er gepraat over nieuwe tramlijnen, zoals een sneltram van Brussel richting Ninove, maar concreet is dat nog niet. Bovendien zouden die trams vooral pendelaars vervoeren. Toch zou zo’n tram aansluiten bij ‘de korte keten’, en het aanhalen van de fysieke band tussen stad en platteland.
Andere nuttige adressen:
- Biobees (zelfpluk bio aardbeien): Kruisstraat 2B, 1740 Ternat
- PlukPlek (zelfpluk van o.a. aardbeien, kleinfruit,…): Heirbaan tegenover nrs 71-73, 1740 Ternat.
Voeding in de stad
De reeks artikelen ‘Voeding en de stad’ komt voort uit een reeks erfgoedevents georganiseerd door De Brigade vzw. ‘Half-en-half: feeding the city’ wil het culturele erfgoed gelinkt aan de voedingsproductie in en rond Brussel in het daglicht stellen. Aan de hand van een aantal unieke events wordt bekeken hoe Brussel in het verleden gevoed werd, en hoe dat vandaag gebeurt.
Zelf de boerentram en de aardbeien ontdekken? ‘Half-en-half: Aardbeien en kleinfruit op de boerentram' is een uniek erfgoedevent op zaterdag 22 mei georganiseerd door De Brigade vzw.
Meer info: www.brigade.brussels/half-en-half
Lees meer over: Brussel , Resto & Bar , erfgoed , aardbeien , voeding in de stad , geschiedenis