In 2020 kwam Karin Vandenrydt met Dominique Seutin aan het hoofd van een animatiefilmfestival waarom Brussel wordt benijd: Anima. Het was meteen alle hens aan dek om het festival door de pandemie te loodsen, maar dat lijkt wonderwel te lukken. “Ik ben niet revolutionair, ik ben voor een organische evolutie der dingen.”
De kortfilm Sweet Nothing wordt vertoond tijdens de Animeernacht.
Anima was het laatste filmfestival dat in 2020 zorgeloos doorging voor er een pandemie moest worden bestreden. In 2022 is Anima het eerste dat in code oranje volk op de been mag brengen. Goed voor Anima, maar laat het festival van de animatiefilm nu net een van de weinige zijn die wél succes boekten met een online editie. In tien dagen tijd werd vorig jaar 135.000 keer naar een van de films op het programma gekeken.
Directrice Karin Vandenrydt is er zelf benieuwd naar of het digitale platform zo populair blijft nu Flagey wél een safe space mag zijn voor de vele liefhebbers van animatiefilm. “Dit jaar gaan we voor een hybride festival,” vertelt Vandenrydt. “Het is een test. Ik ben niet zeker dat er opnieuw zo gretig zal worden gestreamd. Vorig jaar zaten de mensen verplicht thuis. Nu mag bijna alles. Het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) dringt erop aan, maar het valt nog te bezien of het een goed idee is om een livefestival met een online luik te combineren.”
Weinig festivals boekten succes met een online editie. Waarom lukte het jullie wel?
KARIN VANDENRYDT: We hebben een exclusief aanbod. Weinig animatiefilms krijgen een bioscooprelease en ook op de streamingplatformen is het aanbod niet fenomenaal. We hebben een erg trouw publiek dat de krokusvakantie gelijkstelt met Anima. Het is traditie om één keer per jaar vol te tanken met animatiefilms. Een deel keek online om ons te steunen. Animatieliefhebbers zijn lieve mensen. Dat is gewoon zo. Het is een heel toffe gemeenschap. We stellen vast dat we ook nieuwe mensen hebben bereikt die Brussel te ver vinden. Onze kleine enquête leerde ook dat mensen die het gewoon zijn om één dag naar Anima te komen en dus maar één of twee films zien, deze keer thuis veel meer films hebben bekeken.
Klinkt goed. Waarom ben je dan toch niet helemaal overtuigd?
VANDENRYDT: Er is nog geen systeem dat op punt staat. De conclusie na een gespreksdag van het VAF in aanwezigheid van de grote streamers, was dat niemand weet waar we naartoe gaan. Het is nog een grote, grijze zone. De huur van zo’n superbeveiligd platform is duur. En we moesten per zoveel views bijbetalen voor sommige films. Ik versta dat wel. Maar de paradox was: hoe populairder een film, hoe meer we er onze broek aan scheurden. Vooral de langspeelfilms hadden veel succes. Die vallen dit jaar af.
We zijn zowel een festival voor de animatiesector als voor het grote publiek, voor kinderen en voor volwassenen. Dat is de sleutel van ons succes
Langs de ene kant wil je wel een purist zijn en de films in de beste omstandigheden vertonen. In een goed uitgeruste zaal dus. Maar dat is out of time. Mensen van mijn generatie moeten daarvan afstappen. Mensen zijn blij dat ze goeie dingen zien, al is het op hun tv, computer of telefoon.
Vroeger had je weerstand tegen de overgang van analoog naar digitaal. Analoog had ook zijn charme en voordelen. Maar tijden veranderen. Ik heb daar vrede mee. Wil je je laten overbluffen door de zaalervaring, kom naar Flagey. Wil je gewoon wat toffe films zien die nergens anders te zien zijn, kijk thuis naar Anima. Ik doe het zelf ook: sommige films zie ik in de bioscoop, sommige thuis.
In 2020, net voor de coronacrisis uitbrak, verkochten jullie 43.000 tickets. Dat is een bom volk. Zie je die massa terugstromen naar Flagey?
VANDENRYDT: De bezoekers van de mini-Anima-festivals in onder meer Luik zijn meegerekend in dat cijfer. In Flagey zaten we aan 35.000 bezoekers – betalende bezoekers. Een echt publiek. We zijn daar erg fier op. Veel festivals zijn in essentie een bijeenkomst van mensen uit de sector die naar elkaars animatiefilms kijken. Wij zijn atypisch, wij behoren tot het kransje festivals met een groot publiek. Daardoor zijn we internationaal geliefd.
Als er dit jaar minder volk komt, dan is het maar zo. Er zijn trouwens minder voorstellingen omdat we meer tijd tussen de voorstellingen willen om de zalen te verluchten en wachtrijen op de trap te vermijden. Misschien zijn er ook antivaxers in ons publiek of mensen die niet weten dat je geboosterd moet zijn. Ik mag er niet aan denken dat we mensen moeten terugsturen. Maar goed, we zijn blij dat we in code oranje zitten. We nemen het gedoe erbij.
Jij werkt al sinds 2000 voor Anima. Wat is er in die tijd veranderd?
VANDENRYDT: Alles. Ik had bij wijze van spreken nog nooit een computer gehad toen ik in dienst trad. Alleen al de website en kunnen e-mailen zorgde voor een internationaler festival. Er was de overgang naar digitaal, maar het grootste verschil is het volgende. Vroeger beperkte animatie zich tot mensen die vier jaar lang alleen op hun kamer tekenden. Velen voelden zich geroepen, weinigen waren uitverkoren. Het was een extreme kunstvorm. De digitalisering heeft dat doorbroken. Met je telefoon kan je een stop-motionfilm maken.
Voor veel meer kunstenaars is animatie nu een medium waarin ze zich kunnen uitdrukken. Er is eindelijk ook in Europa een animatie-industrie ontstaan, zeker in Frankrijk. Vroeger konden we amper vijf lange films programmeren. Vandaag kunnen we kiezen uit wel zeventig lange films. Vroeger was het scenario vaak het zwakke punt van een animatiefilm, vandaag is dat ferm verbeterd. Vroeger zag je vooral zotte dingen of visuele gedichten. Vandaag gaan veel meer animatiefilms over het echte leven, de actualiteit, hedendaagse thema’s als vluchtelingen of mensen met alzheimer.
Vroeger waren er amper films om te programmeren. Vandaag kunnen we kiezen uit wel zeventig lange films
Jouw eerste taak als codirectrice was het festival door een pandemie loodsen. Heeft dat grote koerswijzigingen uitgesteld?
VANDENRYDT: Nee. Het festival marcheert goed. Mensen komen er graag naartoe. Dat wil ik niet verprutsen. Die eigen accenten komen vanzelf wel. Dominique Seutin en ik hebben niet exact dezelfde interesses als onze illustere voorgangers, Doris Cleven en Philippe Moins. Het ligt ook niet in mijn karakter. Ik ben niet revolutionair aangelegd. Ik ben voor een organische evolutie der dingen.
Dat gold ook voor het tweetalig maken van Anima. Het festival was in oorsprong Franstalig. Ik was ertegen om het in één ruk tweetalig te maken. Voor sommigen was de evolutie misschien te traag, maar als je ons vergelijkt met twintig jaar geleden, dan is het best oké waar we nu staan qua tweetaligheid. Sta open voor de zaken. Sta open voor computeranimatie, sta open voor Japanse animatie, laat dat stilletjes binnensluipen en het vindt zijn plaats wel in het festival.
Ik ben wel blij dat onze voorgangers in 2019 hebben kunnen afsluiten – het einde van een tijdperk – en dat de coronamiserie hun bespaard is gebleven. Voor ons was het een vuurdoop. Maar het heeft ons ook bevrijd van de zwaarte van de erfenis. Anima door corona loodsen heeft ons zelfvertrouwen een boost gegeven. Als we zulke jaren door kunnen spartelen, moet de rest ook wel lukken.
Anima wil veel tegelijk zijn. Commerciëlere en experimentelere films presenteren. Jong en oud bedienen, de professionals en een breed publiek. Welke spreidstand is de moeilijkste?
VANDENRYDT: Daar worstelen we dagelijks mee. We beseffen dat we onszelf voortdurend stokken in de wielen steken door zowel een festival te willen zijn voor de animatiesector als voor het grote publiek, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Maar het is de sleutel van ons succes. We moeten het laagdrempelig houden. De mensen uit de sector hebben daar geen kritiek op. Integendeel, ze vinden het juist heel tof dat de zaal vol zit met gewone mensen met kinderen, die na afloop een pannenkoek willen.
Ik had er in het begin zelf wel wat last van. Ik verstond niet dat Anima met Disney opende én een retrospectieve van Norman McLaren organiseerde. Wij Vlamingen maken te makkelijk onderscheid tussen hoge en lage cultuur. K3 of Radiohead en niks daartussen. Met de jaren kreeg ik steeds meer waardering voor de spreidstand.
Animatieliefhebbers zijn lieve mensen. Dat is gewoon zo
Hoe gaan jullie om met films met een expliciete inhoud?
VANDENRYDT: Hoe explicieter, hoe liever. We tonen dat gewoon ’s avonds voor een volwassen publiek. Sommige films gaan ver op het gebied van seks. De grap is dat ze bijna allemaal door vrouwen gemaakt zijn. Sinds een jaar of zes durven mannen dat gewoon niet meer. Als we een film binnenkrijgen die Anal juice heet, dan weten we dat er een vrouw achter zit.
Geweld ligt moeilijker. Er bestaan best vieze dingen. De vraag is dan gewoon of het geweld pertinent is. Ik ga geen films programmeren voor jongetjes die graag hersenen in het rond zien vliegen of films van wellustige degoutanteriken. Maar expliciet geweld kan ook pertinent zijn. Vorig jaar hadden we een film over de schoonheidscultuur in Korea – wie géén plastische chirurgie ondergaat, telt niet meer mee – die heel ver ging. Het kan legitiem zijn om de kijker twee lappen om de oren te geven en het geweld in zijn gewelddadige vorm te tonen. Ik heb het moeilijker met het omgekeerde.
Wat mag het omgekeerde dan wel zijn?
VANDENRYDT: Een oud zeer in de animatiesector zijn films zonder doelpubliek. Goed gemaakt, maar te braaf voor een volwassen publiek en te vervelend voor kinderen. Toon je dat in de namiddag? Je zal maar kind zijn, weten dat er om de hoek een nieuwe Disney speelt en zelf naar een of andere poppenstop-motionfilm moeten kijken met een verhaallijn die niet boeit. Zo ontmoedig je ze. En het is onze bedoeling om te begeesteren, om de rijkdom van animatie te tonen.
Lees meer over: Film , Events & Festivals