De Brusselse overheid en de Jodenvervolging
Rudi Van Doorslaer, de directeur van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Maatschappij (Soma), verklaart in het voorwoord van Gewillig België: "Dit boek vormt de neerslag van een onderzoeksproject dat door het Soma werd uitgevoerd op vraag van de Belgische Senaat (resolutie van 2002, op voorspraak van de Studiecommissie Joodse Goederen, die een onderzoek opzette naar de roof van Joodse bezittingen, red.) en in opdracht van de federale regering (premier Verhofstadt voorzag meteen geld in 2003, red.). De doelstelling was de eventuele betrokkenheid na te gaan van de Belgische overheden in de vervolging en deportatie van de Joodse bevolking tijdens de nazibezetting in België in de jaren 1940-1944." Het kwam erop neer de feiten en verantwoordelijkheden van de overheid in de geschiedenis te verankeren op basis van toegang tot privé- en (alle) openbare archieven. Geen primeur overigens, want vermeende verantwoordelijkheden van de Belgische overheid van recenter datum, zoals in de zaak-Lumumba in Congo en de genocide in Rwanda, kwamen sneller ter discussie. Een en ander kon ook volledig verankerd worden in de politieke tijdgeest van de jaren 1930 tot 1950, "waarin de liberale democratie door een meerderheid van de maatschappelijke elite in vraag werd gesteld," aldus de auteurs.
"We vertrokken als historici natuurlijk niet van nul, maar wat allemaal boven water kon komen, wisten we niet," zegt Rudi Van Doorslaer. "In tussentijdse verslagen hebben we gemeld dat er heel wat hiaten zaten in de archieven, wat discussies in de Senaat heeft losgeweekt, en zelfs de rijksarchivaris heeft gealarmeerd. Kwaad opzet om sporen te wissen vonden we niet, maar er heerst een algemeen probleem van archivering in ons land. Gebrek aan belangstelling voor de materie, gebrek aan middelen en de complexe staatshervorming hebben ertoe bijgedragen dat een en ander zoek is geraakt."
Om met de laatste vraag te beginnen: wat zal er met uw onderzoekswerk gebeuren?
Rudi Van Doorslaer: "Enkel feiten opdelven en in een logisch kader plaatsen zou een bekrompen analyse zijn als onderzoeksproject. We wilden ook alles verklaren. Maar we gaan niet zo ver dat we dit vertalen naar vandaag en er politieke conclusies uit trekken. Die taak is voor de politieke verantwoordelijken. Indirect geven we wel voorzetten."
Omdat u een 'gewillig' België met de vinger wijst.
Van Doorslaer: "Er staat Gewillig België (La Belgique docile) en niet Gewillige Belgen, want het onderzoek gaat over de overheidsverantwoordelijkheid, en niet over de burgers, die - in een internationale context gezien - helemaal niet zo gewillig waren. Van overheidswege was er aanvankelijk een maximale samenwerking met de bezetter. Verschillende motieven droegen daartoe bij. Een economisch motief, omdat de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog nog vers was - dat zou 1985 voor ons vandaag zijn. Een economisch en sociaal drama wou men de bevolking besparen, dus bleef men produceren (de Galopindoctrine, red.), wat ervoor gezorgd heeft dat arbeiders niet gedeporteerd hoefden te worden."
Is het niet het politieke klimaat dat de 'gewilligheid' gevoed heeft?
Van Doorslaer: "Er is alleszins ook een ideologisch motief geweest. De brede elite in de administratie en de economische en financiële kringen was katholiek, aangevuld met wat liberalen. Ze keerde in de jaren 1930 hoe langer, hoe meer de democratie de rug toe. Ze zag de toekomst van de maatschappij als een autoritair systeem, al was dit niet het nazisme, en ook niet Duitsland, want het bleven patriotten. Veeleer droomden ze van een hervorming van het regime tot een autoritair systeem met de koning aan het hoofd, coöperatieve vertegenwoordiging van organisaties en de afschaffing van het algemeen enkelvoudig stemrecht."
En zo kon de Duitse nieuwe orde model staan.
Van Doorslaer: "In zekere mate. In het kader van de internationale akkoorden (de Conventie van Den Haag) bestond er een specifieke Belgische wetgeving, die de administratie verplichtte tot samenwerking - dus met de Duitse diensten - in het belang van de Belgische bevolking. Ook dat element droeg, toen de eerste anti-Joodse maatregelen getroffen werden, ertoe bij dat de Belgen beslisten om deels mee te werken."
Maar Duitsland trok aan de touwtjes.
Van Doorslaer: "België hield in eerste instantie de boot af en stelde dat Duitsland zelf zijn anti-Joodse maatregelen moest uitvoeren. De Duitsers stemden in, maar zeiden wel: we nemen een verordening, maar jullie gaan ze uitvoeren. Er werd advies ingewonnen bij de hoogste magistratuur, en die gaf volgende verklaring. Als de Joodse bevolking verplicht wordt om zich bij ons te laten registreren, dan zijn wij niet actief, maar pacifistisch en werken we enkel passief mee. Dat kunnen we doen, maar meer niet. Dat advies blijkt essentieel in de geschiedenis. Het heeft de deur op een kier gezet."
Een deur op een kier vliegt snel wagenwijd open.
Van Doorslaer: "Inderdaad. De medewerking kwam op gang. De Belgische gemeentelijke administraties gingen de Joden registeren. En België aanvaardde dat de Joodse ambtenaren uit hun functie werden gezet. Wat fundamenteel in tegenstrijd is met de basisprincipes van onze democratie, want alle Belgen zijn gelijk voor de wet. Het is totaal onbegrijpelijk dat de magistratuur bepaalde artikelen van de Conventie van Den Haag, in het bijzonder Conventie 46 die het heeft over het verbod op religieuze discriminatie, naast zich heeft neergelegd. Het kan maar begrepen worden in de totale economische constellatie - en de tewerkstelling - van de herfst van 1940, en het idee dat Duitsland definitief de oorlog zou winnen. Men wou zich al schikken om zo lang mogelijk in de beste verhouding met de bezetter te 'overleven'."
En Joden stonden de veiligheid en samenwerking in de weg.
Van Doorslaer: "Joden werden toen nog als vreemdelingen gezien, die de tewerkstellingskansen beknotten. Bovendien werden de Duitse Joden al voor de oorlog niet als vluchtelingen voor het nazisme beschouwd, maar als ingeweken Duitsers - een 'nationale categorie'. Bovendien drongen het begrip nazisme en zijn ideologische context niet door in België. Het ging nog om het opbouwen van een veiligheidspolitiek tegen den boche (scheldwoord voor 'Duitser', red.) die men van de Eerste Wereldoorlog kende."
Werkten ook de Brusselse administraties daaraan mee?
Van Doorslaer: "Ook de Brusselse administraties en politiediensten hebben daar op een consequente manier aan meegewerkt. Van passieve medewerking ging het al snel naar actieve inzet: het aanwijzen van adressen, omzendbrieven rondsturen, affiches met 'Joodse onderneming' aanplakken. Op de identiteitskaarten werd een J (van Jood, red.) aangebracht. Het ging dus verder dan Joden te vragen om zich vrijwillig aan te melden. Systematisch waren er ook overtredingen van de raciale wetten; er werden op de Brusselse politiediensten gegevens doorgegeven aan de Duitse politiediensten."
Waren er verschillen tussen de gemeentebesturen in hun manier van optreden?
Van Doorslaer: "In het begin nauwelijks. Pas na de zomer van 1942 ging de houding van Brussel ten overstaan van elders - en zeker van Antwerpen - totaal verschillen. Plots was er een snelle radicalisering van de Jodenvervolging, eerst met de invoering van de Joden- of davidster in het voorjaar, daarna met de opening van de Dossinkazerne in Mechelen voor oproep van tewerkstelling in het Oosten, meteen gevolgd door de eerste volkstransporten in augustus. Telkens leest men dat niemand wist wat er in het Oosten gebeurde met die Joden. Wat men wel zag, is dat hele families werden weggevoerd - een systematische deportatie van Joden, dus."
Hoe ver ging het gedoogbeleid?
Van Doorslaer: "Er ontstonden opmerkelijke verschillen tussen Brussel en Antwerpen. Antwerpen verdeelde de Jodenster via de gemeentelijke administratie. In Brussel werd dat door het College van Burgemeesters geweigerd. Ook belangrijk is dat de Brusselse politie nooit zou meewerken aan de razzia's, omdat het College van Burgemeesters het verbood. In Antwerpen hielp de politie bij meerdere razzia's, bij één trad de Antwerpse politie zelfs autonoom op. Daarbij werden meer dan duizend Joden uit hun huizen gehaald en overgeleverd aan de Duitsers."
En waaraan ligt die verschillende aanpak dan?
Van Doorslaer: "De maximale samenwerking die in het begin van de bezetting was opgezet, werd in Brussel in wezen anders geïnterpreteerd. De 'traditionele' burgemeester Jules Coelst bleek als conservatieve katholiek al geen grote minnaar van de Joden, integendeel, en zeker niet inzake de Brusselse 'middenstandsproblematiek', zoals ongezonde concurrentie. Maar Coelst was wel een patriot en hield niet van de Duitsers. De Brusselse medewerking stoelde gewoon op een pragmatische houding om aan te kunnen blijven als bestuur. Op het ogenblik dat duidelijk werd dat de Duitsers af wilden van de traditionele bestuurders en dat ze grote agglomeraties wilden vormen, wat overigens al in Antwerpen gebeurde, vielen de maskers af. De Brusselse burgemeesters beseften dat ze vroeg of laat opzij zouden worden gezet en keerden van de ene dag op de andere het tij. Ze probeerden alles om stokken in de wielen van de Duitsers te steken."
Het zelfbehoud van de burgemeesters ging dus zo ver dat ze Joden 'gebruikten'.
Van Doorslaer: "De vijanden van hun vijanden (de Joden dus, red.) werden plots hun vrienden. De burgemeesters motiveerden hun houding (geen verdeling van de davidster, geen politiearrestaties, red.) op humanitaire gronden. Ze gebruikten het politieke motief dat Joden ook mensen zijn. Terwijl in het Antwerpse agglomeratiebestuur naast de conservatieven ook het VNV en Rex vertegenwoordigd waren, die de constellatie van nieuwe Duitse orde niet in gevaar wilden brengen om 'een vreemde Jood'. Vandaar dat zij de ogen sloten en de politie lieten doen. Bovendien leefde Antwerpen met een katholieke procureur die op voorspraak van het VNV benoemd was tijdens de oorlog. Dat speelde ook mee om het andere gedrag van de lokale besturen in Brussel te verklaren. Al zullen alle overheden na de oorlog hun handen in de onschuld wassen, ook al omdat er tijdens de oorlog hooggeplaatsten, tot secretarissen-generaal, politiek benoemd werden."
Alleszins redt Brussel meer Joden.
Van Doorslaer: "Als we per regio kijken, dan komt Brussel er in vergelijking met Antwerpen nog goed uit, vooral omdat tijdens de Tweede Wereldoorlog Brussel de belangrijkste 'Joodse stad' was. Voor de oorlog had Antwerpen dubbel zoveel Joden als Brussel. Tijdens de oorlog draait dat cijfer om, omdat er een brutalere vervolging was in Antwerpen. Er wordt een - wellicht te laag - cijfer van 65.000 Joden in België opgegeven voor de oorlogsjaren. Globaal gezien zijn 45 procent van de Joden in België gedeporteerd; dat maakt dat 55 procent het hebben overleefd. Het grote verschil is dat in Antwerpen 63 procent en in Brussel rond 30 procent Joden zijn gedeporteerd. Of dat alleen te maken heeft met de attitude van de overheden? Zeer zeker niet. Ook de geconcentreerdere bewoning van Joden in Antwerpen kan meegespeeld hebben. Uiteraard was al veel kwaad geschied vóór oktober 1942, maar toen stelde de Belgische overheid haar veto en wilde ze geen arrestaties meer doen louter op basis van Duitse verordeningen. Enkel de Belgische wet wilde men dan nog respecteren, en 'onwettige' politiearrestaties konden niet meer door de beugel."
Wat leert men daar vandaag uit?
Van Doorslaer: "Kijk naar Irak. Je mag nooit denken dat de bezettende overheid de absolute macht heeft. Dat geldt nooit! Alles blijft interpreteerbaar, zelfs voor de magistratuur. Machtverhoudingen draaien altijd om een evenwichtsspel. Iedereen heeft altijd de andere nodig - ook in functie van de eindperspectieven - om zelf in evenwicht te staan. En de passieve of juist actieve houding van de bevolking maakt het spel nog complexer."
En als de geschiedenis zich na politieke koerswisselingen herhaalt?
Van Doorslaer: "Daar dient het denkwerk aansluitend op dit rapport voor. We kunnen ons dan de vraag stellen hoe de houding zou zijn van de federale en gewestelijke administraties en onze magistratuur. Er is ook vandaag een groot probleem van democratisch deficit, een tekort aan democratie. Het besef van het belang van de absolute verdediging van de grondwettelijke regels van de democratie moeten we uit die oorlogsles onthouden. Zou de administratieve top vandaag wel in staat zijn om weerstand te bieden aan het uithollen van de democratie, in de situatie dat de politieke verantwoordelijken (deels) wegvallen? Zij die destijds moesten waken over het naleven van de grondwet (de hoogste magistratuur, red.), blijken mee verantwoordelijk te zijn voor het gevoerde beleid. Ik verwacht dat de nieuwverkozen Senaat dit dossier sereen zal uitklaren, omdat het institutioneel van tel is. Al is het verre van makkelijk."
Mogen we van dit soort onderzoek snel een concrete toepassing verwachten?
Van Doorslaer: "Het is essentieel dat een aantal punten van dit onderzoek als signaal worden meegegeven aan de jonge generatie. En, bijvoorbeeld, snel worden opgenomen in de geschiedenisboeken. Het helpt ons na te denken over burgerzin. Zoals: hoe kan ik als burger reageren op dergelijke situaties, mochten die zich morgen voordoen? Want dat is allesbehalve denkbeeldig."
Krijgt dit onderzoeksproject nog een staartje?
Van Doorslaer: "Het zal straks aan de politiek zijn om dit rapport correct te gebruiken. Zelf zijn we al volop bezig met een ander onderzoek, met name de manier van omspringen van de administraties en de politiek met de nomaden, met onder meer de zigeuners. Daar duiken interessante resultaten op die het Jodenmuseum in Brussel in 2008 tot een tentoonstelling gaat verwerken."
"We hebben ook ontdekt - al dachten we aanvankelijk dat dit geen invloed had op België tijdens de oorlog - dat de Duitsers een bezoek hebben gebracht aan de instelling voor geesteszieken in Geel. (Duitsland deed al lang voor de oorlog tests met mentaal gehandicapten, red.) Het ging om een commissie van Duitse artsen-specialisten die met het euthanasieprogramma bezig waren. Geel heeft hen ontvangen, maar wat is daar besproken? Om dit uit te klaren, zouden we het gesloten archief in Geel moeten kunnen raadplegen. De Orde van Geneesheren huivert al. Gezien de uitermate delicate status van deze wetenschappelijke materie gaan we de vraag aan de Senaat stellen."
:: Rudi Van Doorslaer (red.) en Emmanuel Debruyne, Frank Seberechts en Nico Wouters, Gewillig België - Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, uitg. Meulenhoff/Manteau, 1.184 blz., 69,90 euro
Lees meer over: Cultuurnieuws
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.