P.A.R.T.S., de dansschool van Anne Teresa De Keersmaeker, bestaat 25 jaar. Medeoprichter Theo Van Rompay, al die jaren rechterhand van De Keersmaeker, zwaaide er op 1 september af als adjunct-directeur. Hij kijkt terug op zijn jaren als theaterprogrammator en op een kwarteeuw schaven aan een succesvol pedagogisch project met een internationale reputatie.
| Theo Van Rompay zwaait af na 25 jaar adjunct-directeur te zijn geweest van de dansschool P.A.R.T.S.
Wie is Theo Van Rompay?
- Werd geboren in 1954 in Lier
- Was van 1978 tot 1986 in diverse functies verbonden aan het Leuvense kunstencentrum Stuc (nu STUK), voornamelijk als theaterprogrammator.
- Werkte tussen 1986 en 1994 voor Kaaitheater, Maatschappij Discordia, Beursschouwburg (directeur) en deSingel (programmadirecteur)
- Was medeoprichter en redacteur van het theatertijdschriftEtcetera, en medeoprichter van het Vlaams Theater Instituut (1988)
- Stond in 1994 mee aan de wieg van de Performing Arts Research and Training Studios (P.A.R.T.S.), waar hij tot 31 augustus 2020 adjunct- directeur was. Het komende seizoen is hij er nog senior adviser
Van 9 oktober tot 11 november is bij dansgezelschap Rosas in Vorst én in Bozar de herneming te zien van Drumming. Een referentievoorstelling uit 1998 van Anne Teresa De Keersmaeker, die toen voor haar oorspronkelijke cast een beroep deed op ex-studenten van de eerste generaties aan de P.A.R.T.S.-dansschool. Zij waren nu 25 jaar geleden, op 4 september 1995, aan hun opleiding
begonnen, precies een jaar nadat Theo Van Rompay als adjunct-directeur naast De Keersmaeker de school mee had opgericht.
Op 1 september van dit jaar werd Van Rompay in die functie opgevolgd door Charlotte Vandevyver. Hij blijft nog één jaar actief als raadsman. Door corona ook letterlijk vanaf een afstand, ook al is zijn charmante jarendertigappartement op het Hoogte Honderdplein slechts een walk in the park van de school verwijderd.
De P.A.R.T.S.-studenten zelf dansen daar momenteel in drie bubbels. Zonder masker en mét aanrakingen, behalve aan het gezicht. Dankzij tests en quarantaines was er tot nu toe geen verspreiding van het virus binnen de school of het gezelschap. Van Rompay, die in zijn carrière al jarenlang getuige is van de kracht van het collectief en de liveperformance, huivert voor een te lang aangehouden periode van annulaties, aarzelende toeschouwers, digitale toverformules, of kandidaat-studenten die door de huidige toestand hun dansambities zouden laten varen voor een toekomst als, pakweg, ingenieur.
Nochtans had u als student zelf ook weinig uitstaans met de kunsten.
Theo Van Rompay: Als scholier was ik al vanaf mijn vijftiende politiek actief, in Leuven werd dat dan de studentenbeweging MLB, de Marxistisch-Leninistische Beweging. Ik heb toen niet veel gestudeerd, want de politieke actie was een voltijdse bezigheid. Betogen tegen Franco, de kolonels in Griekenland, apartheid, Pinochet in Chili… De missie was de wereld veranderen. Voor jongeren vandaag is het moeilijk te bevatten, maar al in 1971, tijdens mijn laatste jaar humaniora, hing de muur achteraan in de klas vol affiches met slogans als 'Abortus vrij!' of 'Leve de volksoorlog in Vietnam!' In een katholieke school! En niemand zou het in zijn hoofd hebben gehaald om die affiches weg te halen. Zelfs het katholieke middenveld was aanspreekbaar voor dat soort radicale activiteit, waar vandaag moord en brand over zou geschreeuwd worden.
Mijn afscheid van de maoïstische beweging kwam er met het besef dat wat écht in de Volksrepubliek China gebeurde niet strookte met mijn politieke overtuiging. Dat haalde alle motivatie weg. Daarnaast begon ik me vragen te stellen bij het deterministische wereldbeeld van de allesbepalende kapitalistische productieverhoudingen. Er was wel degelijk ruimte voor verlicht en autonoom denken. Zo kwam ik bij de kunsten terecht. Toen Guido Minne in 1977 het Stuc (nu STUK) in Leuven oprichtte, was ik er eerst vrijwilliger, tot hij me een jaar later vroeg om in het team te komen. Nog eens een jaar later ging hij zelf weg om met Hugo De Greef in het Kaaitheater te gaan werken. Ik ben er als programmator gebleven tot in 1986.
“Anne Teresa en ik hebben altijd veel aan elkaar gehad. Ook als ze rechtsom ging terwijl ik dacht dat linksom beter was”
Tussen 1986 en 1994 belandde u in Brussel.
Van Rompay: Ik heb in die periode bij verschillende organisaties gewerkt waar ik mijn draai niet vond of conflicten had. Eerst bij het Kaaitheater, dat toen na vijf festivals nadacht over een permanente seizoenswerking. Daarna een jaar in Amsterdam bij Maatschappij Discordia, dat ik via het Stuc in Vlaanderen had geïntroduceerd. Ook in de Beursschouwburg heb ik twee jaar gewerkt, met vooral één verdienste: de toen geplande verbouwing tot een soort grijs cultureel centrum heb ik kunnen tegenhouden. Mede daardoor ontstonden wel zoveel conflicten dat ik ontslagen ben. Ik was dan ook nogal radicaal. Dat ik twintig voorstellingen met Jan Decorte programmeerde, werd niet gesmaakt. Ook in het Stuc was ik al hyperselectief, maar 'de Beurs' was traditioneel een breed presentatieplateau voor de Vlaamse kunsten, terwijl ik alleen maar theater wilde doen, en dan eigenlijk nog alleen het theater waar ik zelf van overtuigd was. In 1991, nadat Frie Leysen deSingel had verlaten, werd ik daar programmadirecteur. Maar ik voelde me beter thuis in een klein en wroetend huis in plaats van in zo'n grote instelling, dus ook daar werd het geen vriendschappelijk afscheid.
U lijkt niet zoveel spijt te hebben van die eigenzinnigheid. Mankeert die de dag van vandaag al eens?
Van Rompay: Dat hangt ervan af. In het Stuc vond ik dat de juiste aanpak. We spreken ondertussen bijna veertig jaar over de succesvolle 'Vlaamse golf' van de podiumkunsten in de jaren 1980. Maar die was natuurlijk wel het resultaat van de aspiraties van jonge artiesten die terrein wilden veroveren. Scherpe keuzes maken hielp die kunstenaars. Ik ben nog altijd fier dat we zoveel De Keersmaeker, Decorte, Fabre, Lauwers, en Discordia programmeerden, maar dat ging ten koste van anderen. Frie Leysen deed hetzelfde. Zij gaf veel mensen kansen, maar zag anderen deSingel liever niet binnenkomen.
Tegenwoordig is die selectieve aanpak misschien te sterk ontwikkeld. Een beetje programmator noemt zich vandaag curator, terwijl in het hedendaagse podiumkunstenlandschap meer nood is aan een bescheiden, dienstbare figuur die zijn structuur aanpast aan wat de kunstenaar nodig heeft.
Is de podiumsector vandaag topzwaar door een grote overhead boven de hoofden van kwetsbare kunstenaars?
Van Rompay: Ik weet niet of je het zo mag zeggen. Het is wel een paradox dat bijvoorbeeld tijdens corona de structuren overeind blijven, terwijl de freelancende kunstenaar zijn werk alleen maar kan tonen bij gratie van al die huizen. Voor een stuk hebben vele toneelspelers en dansers ook zelf afstand genomen van het oude model waarin ze langdurige verbintenissen aangingen met de cultuurhuizen. Het freelancersbestaan heeft iets aantrekkelijks, als je vandaag kan acteren bij Ivo van Hove en morgen bij Luk Perceval.
Het grootste probleem lijkt mij dat de financiële middelen de onwaarschijnlijke verbreding en verdieping van ons kunstenlandschap de afgelopen decennia niet zijn gevolgd. Er zijn zoveel echt goede kunstenaars, voor wie er ook een publiek is, en die beleidsverantwoordelijken eigenlijk met plezier zouden moeten ondersteunen. We moeten dus niet elkaar bevechten, maar samen proberen de middelen te laten volgen.
Kunstenaars van de Vlaamse golf bezetten nog altijd sleutelposities in de podiumkunsten. Alsof ze immuun zijn tegen een vernieuwingsgolf zoals ze die destijds zelf belichaamden.
Van Rompay: Let op: er zijn ook genoeg kunstenaars van toen die het niet blijvend konden waarmaken. Maar een aantal staat er nog altijd, ook internationaal. Dat zegt wellicht iets over de uitzonderlijkheid van hun talent, dat waarschijnlijk in eender welke periode het verschil zou hebben gemaakt. Het is wel fout om 'vernieuwing' alleen toe te schrijven aan een jonge generatie. Het is net een kenmerk van meerdere 'tachtigers' dat ze altijd zelf zijn blijven zoeken.
Anderzijds is het veld vandaag zo gefragmenteerd, divers en horizontaal dat velen zich inderdaad niet meer met de jaren 1980 identificeren. Maar als het veertig jaar geleden om een tegenstelling ging tussen vernieuwers en vergrijsde instellingen, tussen een open blik en provincialisme, dan kunnen we vandaag veeleer spreken over een zeer dynamisch landschap, waar relevante grotere structuren het terrein delen met een veelheid aan projecten. En dat er voor deze laatste véél meer geld moet komen, is evident.
Herinnert u zich nog de eerste keer dat u Anne Teresa De Keersmaeker zag?
Van Rompay: Zeker. Dat was in oktober 1980, toen zij haar eerste werk Asch toonde in de Nieuwe Workshop, waar nu De Markten is. Ik was toen een jonge programmator en wat zij maakte was voor mij du jamais vu. Even later bleek Hugo De Greef met zijn vzw Schaamte haar nieuwe creatie Fase te willen produceren. Vanuit het Stuc werkten we daaraan mee. Sindsdien bleef ik Anne Teresa volgen. Ik behoorde tot de brede kring van mensen die zij soms belde om zaken af te toetsen. De bewondering voor haar werk is altijd gebleven. Anders zou ik trouwens niet zo lang voor P.A.R.T.S. hebben kunnen werken, want daarvoor is de school te persoonlijk. We hebben altijd veel aan elkaar gehad, omdat we altijd konden zeggen wat we wilden zeggen. Ook al ging ze rechtsom terwijl ik dacht dat linksom beter was, dan keek ik toch met belangstelling hoe en waarom ze die beslissing nam. Ik kwam niet uit de dans, dus ik heb ontzettend veel van haar geleerd.
Toen ik in de lente van 1994 hoorde dat Anne Teresa en Bernard Foccroulle, toenmalig directeur van De Munt, een dansschool wilden oprichten, om zo de leemte op te vullen die na het verdwijnen van Maurice Béjarts Mudra was ontstaan, heb ik haar meteen laten weten dat ik daar graag aan zou meewerken. Nog meer dan een theater is een school een soort hoeksteen van de samenleving. Ik heb toen een eerste nota geschreven, die we met Anne Teresa, Guy Gypens en Kees Eijrond van Rosas besproken hebben. Het project startte van een wit blad papier. Zo'n kans krijg je maar één keer.
Hoe evalueert u het werk na 25 jaar?
Van Rompay: Ik ben zeer blij met wat we gerealiseerd hebben, al hebben we natuurlijk evoluties doorgemaakt. Zo gingen we in het begin toch nog te veel uit van de maakbaarheid van de student. Toen we na enkele jaren de driejarige opleiding hervormden tot een basiscyclus van twee jaar en een voortgezette cyclus van twee jaren 'dans' of 'choreografie', stelden we vast dat wij, maar ook de studenten zelf, na die twee basisjaren vaak verkeerd inschatten of een student best voor dans of beter voor choreografie kon kiezen. Het duurde even voor we ons realiseerden dat een dansschool in de eerste plaats de plek is waar net dát nog moet kunnen worden uitgezocht. Nu zijn we hopelijk een school waar studenten de mogelijkheid hebben om hun eigen stem te vinden, en tegelijk niet-beoordelende maar kritische feedback krijgen. We hebben die twee aparte richtingen afgeschaft, en na 25 jaar mogen we zeggen dat de opleiding tot grote artistieke diversiteit heeft geleid bij de ex-studenten.
U vreest nooit mensen op te leiden voor een uitdijend maar krap betoelaagd cultureel veld?
Van Rompay: Ik heb geen cijfers voor de vergelijking met andere sectoren, maar als ik evalueer hoeveel studenten een beroepsleven uitbouwen in lijn met de opleiding die ze hier genoten hebben – als danser, maker, pedagoog, dramaturg, schooldirecteur – dan scoren we goed. Maar het blijft een strijd. Zeker voor de dans in eigen land heeft P.A.R.T.S. tot een toenemende instroom bijgedragen. Een meerderheid van onze studenten – 75 tot 90 procent – zijn niet-Belgen. Velen vestigen zich blijvend in Brussel. Ik zeg hun steeds dat ze twee benen hebben om op te staan, en dat ze niet alleen in België maar ook in hun land van herkomst hun netwerk moeten uitbouwen, ook naar hun lokale overheid toe. Iets willen teruggeven aan de gemeenschap in het thuisland, verstevigt ook hun positie hier. Het ene versterkt het andere. De groeiende reputatie van de school helpt hen daarbij.
Op onze vraag begint Van Rompay aan een lange opsomming van oud-studenten die met succes in het buitenland aan de slag zijn gegaan en er ook scholen en gezelschappen leiden of hebben opgericht. Van elke student weet hij feilloos te zeggen tot welke jaargang die behoorde. Vervolgens doet Van Rompay met evenveel precisie uit de doeken hoe P.A.R.T.S. zich financieel beredderde en van een zijproject van Rosas en De Munt uitgroeide tot een erkende bachelor-masteropleiding. De band met school en studenten was duidelijk erg persoonlijk, getuige ook het warme afscheid dat hij kreeg toen de studenten hem op weg naar zijn 'laatste schooldag' al dansend begroetten.
Van Rompay: Voor mij is het ondenkbaar dat ik niet meteen zou kunnen zeggen tot welke generatie een student behoorde. P.A.R.T.S. is een kleine en zorgvuldige school, waar constant nagedacht wordt over verbeteringen. Kijk naar ons studietraject, dat nu bestaat uit een cyclus van drie jaar plus een cyclus van twee jaar. Omdat er slechts om de drie jaar studenten instromen, treft een nieuwe lichting telkens een lege school aan. Een terrein dat wel beladen is met historiek, maar dat openligt voor hen, zonder de aanwezigheid van een oudere generatie die soms op een licht paternalistische manier mee de gang van zaken zou kunnen bepalen. Dat zorgt voor een enorme groepsdynamiek die van die veertig studenten bijna een onneembare vesting maakt, met heel veel solidariteit. Daar maken we het onszelf als school niet makkelijk mee, want de laatste generaties zijn daardoor ook veel mondiger tegenover de instelling. Maar dat is een goede zaak: in de podiumkunsten, en zeker in de dans, gaat het om samenwerking. Ik ben altijd blij als ik naar voorstellingen van onze ex-studenten kijk, maar nog meer als ik mensen uit het veld – choreografen, theaterdirecteurs, festivalorganisatoren – hoor zeggen dat de mensen die van P.A.R.T.S. komen zo aangenaam zijn om mee samen te werken.
Overigens is door onze rekrutering ons pedagogisch project al voor een groot deel gerealiseerd op de eerste september van het eerste jaar. In 2019 hebben we bijna dertig audities gedaan in een 25-tal landen. We hebben met 1.200 mensen een dag lang gewerkt om tot een groep van veertig te komen. Dat levert altijd een fantastische groep getalenteerde jongeren op. Zij kiezen voor P.A.R.T.S. vanwege onze docenten. En die freelanceleraars willen bij ons lesgeven omwille van die sterke groep studenten. De twee duwen elkaar naar boven, dat is heel fijn om te zien.
Het afscheid valt toch niet té zwaar?
Van Rompay: Van thuis uit werken is al wat aanpassen, maar het belangrijke is dat de school met Charlotte Vandevyver in heel goede handen is. Ik doe dit jaar nog een paar opdrachten voor P.A.R.T.S., vooral op het vlak van fundraising voor studiebeurzen omdat daar onlangs Europees geld is weggevallen. Ik begeleid ook een groot infrastructuurproject, dat vooral voor P.A.R.T.S. en Ictus over enkele jaren een mooie uitbreiding zal betekenen. In 2021 word ik er 67, en ben ik volgens de vorige en de huidige regering dan klaar om met pensioen te gaan, maar ik heb nog veel plannen binnen en buiten Brussel.
ROSAS: DRUMMING 9 > 31/10, Rosas Performance Space, www.rosas.be 10 & 11/11, Bozar, www.bozar.be
Lees meer over: Vorst , Podium , P.A.R.T.S. , Theo Van Rompay , dansschool , choreografie
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.