Het pas verschenen ‘Le Bruxelles des Révolutionnaires de 1830 à nos jours’ van CFC-Éditions blaast de helden van het Martelarenplein tot de hiphoppers aan het Noordstation nieuw leven in. Anne Morelli verzamelt in het boek de vele ‘zandkorrels in de machinerie’.
Anne Morelli legt samen met dertig auteurs Brusselse rode draad bloot
Een kaart van Brooklyn uit 1919 in ‘The New York Times’ prikkelde de ULB-historica Anne Morelli, die een dertigtal auteurs rond zich wist te scharen: “De politie had op die kaart Brooklyn ingekleurd volgens vermoedelijke haard van socialisten, communisten of anarchisten, straat na straat, woonblok na woonblok. We vroegen ons af of er ook in Brussel wijken rebelser, subversiever zijn dan andere. Als Roemeense metaalarbeiders of Bretoense landbouwers ontevreden zijn, komen ze naar hier om tegen ‘Brussel’ - Europa - te betogen. Ik denk dat de vele manifestanten verwonderd zouden zijn als ze wisten hoeveel revolutionaire elementen er sedert de negentiende eeuw in Brussel allemaal rondgelopen hebben. Een van de auteurs, José Gotovitch, heeft zich aan zo’n politieke topografie gewaagd door te speuren naar de cafés, partijbureaus, boekhandels of zelfs straten waar communisten samenkwamen. Was dat in het interbellum in het stadscentrum, dan was dat na de Tweede Wereldoorlog, toen ze goed scoorden bij de verkiezingen, ook in de periferie.”
Het beeldmateriaal in het boek van bekende plaatsen in andere tijden verschuift onze blik meer dan eens. Eén bouwwerk in Brussel geeft nog op een esthetische manier uitdrukking aan de communistische boodschap. De voorman Joseph Jacquemotte kreeg in Sint-Gillis een grafmonument van Fernand Brunfaut en Dolf Ledel met een enorme ster, de uitspringende sikkel en hamer hebben de tijd niet doorstaan.
“Els Witte heeft in het boek op een gelijkaardige manier naar alle Brusselse sporen van onze eigen Belgische revolutie van 1830 gezocht. Wie in de buurt van de Vrijheidsplaats komt, vindt de straatnamen daar waarschijnlijk nogal eigenaardig: de Drukpers-, de Eredienst-, de Verenigings- en de Onderrichtsstraat. Mensen hebben geen idee meer waarvoor die namen staan, maar dat waren de vier vrijheden waarvoor in 1830 gevochten werd.”
Het Brussel van Victor Hugo en Karl Marx wordt verkend, maar ook dat van minder bekende figuren als Isabelle Gatti de Gamond die de eerste neutrale school voor meisjes stichtte en dubbelagent Piet de Groof, generaal-majoor bij de Belgische luchtmacht die in de kelders van de Koninklijke Militaire School in het geheim het avant-gardistische poëzietijdschrift ‘Taptoe’ drukte. In Brussel passeerden de communards van Parijs, Marokkaanse opstandelingen tegen het dictatoriale regime van koning Hassan II, Turkse communisten op de vlucht na de militaire staatsgreep en ballingen van de dictaturen van Latijns-Amerika. Ook de revolutionairen die Brussel zelf kweekte, komen aan bod als het gaat over de vrijmetselaarsloges in Molenbeek, het eerste burgerprotest in de Marollen, verschillende generaties graffitikunstenaars of de anarchistische kolonie ‘L’expérience/De Proefneming’ in Bosvoorde. Wat ze allemaal gemeenschappelijk hebben, zegt Morelli, is hun verlangen une autre ville pour une autre vie.
Burgermannetjes
Morelli’s Spaanse collega aan de universiteit van Barcelona Pelai Pagès I Blanch heeft haar het meest verrast: “Hij schrijft over de in de jaren twintig in Spanje meest gezochte anarchisten Francisco Ascaso en José Buenaventura Durruti, die nergens in Europa of de Sovjet-Unie welkom waren en van wie Spanje en Argentinië de uitlevering gevraagd hadden. Die anarchistische leiders woonden twee jaar rustig in Brussel, ze moesten dat alleen onder een valse identiteit doen. Ascaso zou zelf zeggen dat dat het meest curieuze was wat hem in zijn leven was overkomen. Twee mannen die in Spanje vergeldingsacties organiseerden op wie het op vakbondsmensen gemunt had, die als een Robin Hood in Latijns-Amerika geleefd hadden en die later al in het eerste jaar van de Spaanse burgeroorlog zouden sneuvelen: in Brussel kuierden ze doodleuk op de Grote Markt of gingen ze met hun vriendin verpozen aan de oevers van de Vijvers van Elsene, als burgermannetjes.”
Wanneer Hans Vandevoorde over het revolutionaire gehalte van de negentiende-eeuwse Brusselse kroegen schrijft, met het Café des Mille Colonnes aan de Muntschouwburg in de hoofdrol, zien we de complotten tegen de gevestigde orde voor onze ogen gesmeed worden.
Jean Houssiau zocht naar sporen in het Archief van de Stad Brussel, want de geschiedenis van revolutionairen is te volgen net door de angst die ze veroorzaakten. Naast een fiche van ‘Charles Marcx, professeur de philosophie, parle bien l’anglais mais avec l’accent allemand’ is er ook een van de antiburgerlijke en antimilitaristische kunstenaar Albert Daenens van wie het huis in de Ukkelse Rittwegerstraat in de gaten werd gehouden. In een verslag van 16 mei 1913 staat letterlijk dat Daenens vrienden ontving die zich als ‘estheten’ kleedden, namelijk met grote vilten hoeden met lange randen. Hoe verdacht is dat!
Sommige verhalen leggen weer de grondlaag van de geschiedenis bloot, zoals dat over de Congreskolom die je door de 11 novemberherdenkingen met de Eerste Wereldoorlog associeert, maar die oorspronkelijk de helden van 1830 herdacht, en versierd is met allegorieën van de grondwettelijke vrijheden.
Mooi rebels
“Je houdt pas van de stad wanneer je ze kent,” zegt Morelli. “Als je geen idee hebt van wat er achter gebouwen of plekken schuilt, ga je ze veel gemakkelijker vernielen of vervuilen. Zelfs al is Brussel niet altijd mooi na de verminkingen in de jaren zestig, de stad kan dan toch mooi rebels zijn. Daarom schrijf ik Faute d’être belle, la capitale peut être re-belle. Al zal Marx zijn Manifest van de Communistische Partij wel eerder op zijn adres in Elsene geschreven hebben dan in het café De Zwaan op de Grote Markt, zoals de mythe het wil. Wel brengt hij er tijdens de oudejaarsnacht van 1847-1848 samen met zijn vrienden van der ‘Deutsche Arbeiterverein’ een toast op België uit. Toeristen kunnen maar niet begrijpen dat Marx dat chique restaurant bezocht dat De Zwaan nu is, en daarom is het zo interessant om de historische dimensie te krijgen.
Jean Puissant schrijft over het volkse van de Grote Markt in de laagstad toen, met nog veel meer schouwen dan kerkklokken. Edward De Maesschalck heeft het ook over Marx die een agent in plaats van zijn uitwijzingsbevel per ongeluk zijn pamflet met het opruiende ‘Proletariërs aller landen, verenigt u’ overhandigt, zeer amusant.”
De bladspiegels in zwart-rood van Cédric Aubrion dragen bij tot het leesplezier. Het ‘Sous la direction scientifique de Anne Morelli’ lijkt wel getypt op een machine die onder een plankenvloer verstopt moest worden. Het boek werd met rode draad gebonden. Zoveel aandacht voelt als een hommage. “Degenen die het hoofd buigen, schrijven geen geschiedenis,” zegt Morelli, “maar zij die opkwamen tegen onrechtvaardige systemen, verdienen het om niet vergeten te worden. Een beetje zoals Domingo Huamán Peñaloza, met zijn muurschilderingen in het Klein Kasteeltje, en beeldend kunstenaar Emilio López-Menchero, met zijn luidspreker op de Stalingradlaan: mensen die niet gehoord worden een stem geven."
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.