Buffalo Tom stelt nieuw album voor in de Ancienne Belgique
Eind jaren 1990 ging de indieband uit Boston, in 1986 begonnen op het drumstel van J. Mascis als Dinosaur Jr.-kloon waarna een creatieve piek volgde met Let me come over in 1992, voor onbepaalde tijd in winterslaap. Tot ze plots in 2007 kwamen aandraven met het uitstekende Three easy pieces, een blij weerzien.
Nog eens vier jaar verder bewijzen zanger-gitarist Bill Janovitz, bassist Chris Colbourn en drummer Tom Maginnis met het nieuwe Skins dat hun catchy rocksongs nog niets aan scherpte hebben ingeboet. Bill Janovitz weet in songs als 'Down', 'Arise, watch' en het Costello-achtige 'Guilty girls' als geen ander hoe hij gitaarpop met een snik tot een goed einde moet brengen.
Hier en daar zetten zich wat meer folk en country door, zoals in het met Tanya Donelly (Throwing Muses, Belly) gebrachte 'Don't forget', een introspectieve ballad die de dromen van een tiener spiegelt aan de realiteit van een veertiger. De realiteit van Janovitz is dat hij ondertussen een vrouw en kinderen heeft, en dat hij buiten rockzanger ook een succesvol vastgoedmakelaar is.
"Eind jaren 1990 snakten we naar een pauze," zegt Janovitz aan de telefoon vanuit Boston. "We moesten voortdurend onderweg zijn en spelen, anders bleef het schip niet drijven. Maar je wordt ouder, en je wilt ook andere dingen in je leven. Komt daarbij dat de muziekindustrie helemaal veranderde en dat we het financieel niet meer konden rooien. Alleen dacht ik dat het makkelijker zou zijn om dat stuk van mijn identiteit, muzikant zijn, of kunstenaar zo je wilt, achter te laten."
Kost het je veel moeite om te wisselen tussen makelaar en rockzanger?
Bill Janovitz: Het is wel gek om verschillende hoeden te dragen, maar ik probeer die twee in evenwicht te houden. Ik kijk ik er telkens naar uit om weer artiest te zijn, toeren is als vakantie voor mij.
Je hebt een blog, Part time man of rock. Omarm je de nieuwe media?
Janovitz: Het is een vloek en een zegen. Ik ben heel impulsief, ik moet me in toom houden. Maar het is fantastisch dat ik thuis een liedje kan opnemen, en dat meteen op de site kan zetten. Als je ons dat twintig jaar geleden zou hebben verteld, zouden we met ongeloof gereageerd hebben.
Je post op je blog elke week een cover, waaronder recent nog 'Man out of time' en 'Oliver's army' van Elvis Costello. Was hij stiekem een rolmodel?
Janovitz: Ja hoor. Toen de punkrock opgang maakte was Costello een revelatie. Hij schreef messcherpe teksten en bracht ze met een rockband, maar hij zag eruit als een geek. Hij cultiveerde die look, en daar hield ik wel van. Dat was de tijd dat ik volwassen werd, terwijl David Byrne op een podium stond met een sweater van Oxford - die studentenlook! Toen ons debuut verscheen in 1988 zagen we er ook uit als gewone kids. Hoe moesten we ons kleden, zoals Bowie in 1972? Net als tijdgenoten als Hüsker Dü en The Replacements waren wij daar niet mee bezig.
De nostalgie die je songs vaak kenmerkt zet zich ook door in je mijmeringen online.
Janovitz: Dat is een van mijn belangrijkste invloeden, ja. Nostalgie is per definitie een sepiagekleurde herinnering van het verleden, zoals Proust het zou omschrijven. (Lacht) Maar het is vooral het proces van het nostalgisch kijken naar het verleden dat me erg interesseert. Over Buffalo Tom kan ik heel nostalgisch worden, terwijl er genoeg momenten waren dat we elkaar de nek wilden omwringen. (Lacht)
'Taillights fade' is een van fraaiste indierocksongs die de jaren 1990 hebben opgeleverd, maar jullie bleven altijd wat in de schaduw van bands als The Lemonheads en The Afghan Whigs. Geen spijt dat jullie niet meer potten konden breken?
Janovitz: Niet echt. Toen we begonnen hadden we helemaal geen verwachtingen, daar waren we veel te nuchter voor - en dat is nog steeds zo. Ons enige doel was: er geen geld aan verliezen. Op de radio maakten we toch geen kans, de ether was gereserveerd voor Bon Jovi en consorten. Nu, daar hielden wij ons niet mee bezig. Wij gingen naar de Pixies kijken in een keldertje met twintig man, of naar The Gun Club voor anderhalve man en een paardenkop. Ja, natuurlijk, toen Throwing Muses overzees ging toeren, wilden wij dat ook. Maar het was telkens maar een klein stapje met een keer. En dan kwam Nirvana en veranderde alles.
Dacht je toen niet: ons broodje is gebakken?
Janovitz: Ja, maar wat doe je dan? Gek genoeg zijn we dan meer akoestische muziek gaan maken. De muziek die we speelden op Birdbrain (hun tweede, door J Mascis geproducete album, tz) was veel meer grunge dan de Van Morrison-achtige dingen die we daarna uitbrachten. We waren altijd het buitenbeentje. Dat was geen bewuste keuze, we deden gewoon wat we wilden. Misschien was ons verhaal buiten de muziek ook niet interessant genoeg. De muziek van Nirvana was natuurlijk superbelangrijk, maar je had ook dat hele verhaal dat errond hing.
Jullie waren altijd de guys next door, een beetje als Pavement, maar een stuk minder weird.
Janovitz: Onze muziek is altijd vrij subtiel geweest. Misschien hadden we geen speciale, typische sound, maar het feit dat we grote gitaren probeerden te rijmen folkachtige, introspectieve songs, was toch uniek. Eigenlijk zijn onze liedjes altijd erg intellectueel geweest, met veel betekenislagen in. Hoe pretentieus! (Lacht) Seks, drugs en rock-'n-roll, voor mij was dat al twintig jaar voorbij toen het voor onszelf begon. De songschrijvers waar ik naar luisterde waren Dylan, Waits en Van Morrison, artiesten die symbolisten met muziek verzoenden, het mystieke onderzochten of de onderbuik van de americana beschreven. Voor mij was muziek maken hetzelfde als Raymond Carver of Richard Ford lezen, en die inspiratie vertalen in rock-'n-roll. Dat proberen we nog steeds, en dat lukt ons nu beter omdat we meer geleefd hebben. Klink nogal literair en niet echt sexy, maar er zit ook een viscerale kant aan de band hoor. (Lacht)
wanneer: 06/03/2011 om 20.00
tickets: € 22/25
Lees meer over: Brussel-Stad , Muziek
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.