Van amper zes Nederlandstalige klassen in 1914 tot 49.048 leerlingen in 2020: het Nederlandstalige onderwijs in Brussel onderging een enorme evolutie en bestaat binnenkort 200 jaar. De expo 'Van kabas tot rugzak' van het AMVB laat kinderen kennismaken met lang vervlogen onderwijsmethoden, van de letterkast tot de lei. En ze leren dat het Nederlandstalige onderwijs in het verleden lang niet de status en de populariteit van vandaag genoot.
| 200 jaar Nederlandstalig onderwijs in Brussel, een expo van het AMVB.
De tentoonstelling in Gemeenschapscentrum De Markten is nog in volle opbouw wanneer we curator Mike Carremans en Steph Feremans, directeur van het Archief en Museum voor het Vlaams leven in Brussel (AMVB), treffen. “Eigenlijk komt alles altijd terug in de scholen: ik stootte zonet nog op een kaartje dat een schooljuf begin 20e eeuw stuurde, waarin ze schrijft dat ze met haar leerlingen gaat wandelen, omdat de klas ontsmet moet worden wegens de wijnpokken. Klinkt vandaag bekend in de oren,” lacht Carremans.
De tentoonstelling is opgedeeld in vier zalen, elk verbonden aan verschillende periodes van op- en neergang van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. In de tweehonderd jaar die verstreken zijn, is er heel wat veranderd in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs, zegt Feremans. “Het is een echt succesverhaal geworden, mede vanwege de demografische explosie in Brussel, en zeker ook dankzij de gestegen kwaliteit. Nooit hadden kinderen het in het Nederlandstalige onderwijs zo goed als vandaag,” oordeelt Feremans.
“Er bestaan tal van initiatieven om het beste uit ieder kind te halen. Vroeger was er geen sprake van dat kinderen zelf hun keuzes mochten maken: ze moesten vooral in de pas lopen.” Met de expo wil het AMVB dan ook laten zien dat wat we vandaag als vanzelfsprekend beschouwen – een populair en kwalitatief Nederlandstalig onderwijs in Brussel – nog niet zo lang geleden allesbehalve een evidentie was. “Eigenlijk plukken we nog maar een decennium de vruchten van een ommekeer die ergens eind jaren zestig is ingezet,” zegt Feremans.
Het prille begin
Eerst terug naar de beginjaren. Meer dan de helft van de Brusselaars was Nederlandstalig: voor de eerste talentelling van 1847 ongeveer 60 procent in Brussel-Stad en 66 procent in het hele arrondissement, maar dat uitte zich zeker niet in de scholen. Dat daar verandering in is gekomen, is te danken aan een Nederlander: koning Willem I. Na de hereniging van de Nederlanden in 1815 voerde hij rond 1822 het Taalbesluit in: de zuidelijke gewesten werden 'vernederlandst', en voortaan stond ook in Brussel het Nederlands op gelijke hoogte met het Frans. En dus was er ook nood aan Nederlandstalig onderwijs. Steph Feremans: “Dat leidde al snel tot praktische problemen, want er was een enorm tekort aan leerkrachten om al die lessen in het Nederlands te geven. Er was nog niet eens een normaalschool voor de opleiding van leraren. Heel wat leerkrachten werden dan ook vanuit Nederland gedetacheerd. Voornamelijk onder impuls van Cornelis Felix van Maanen, zijn minister van Binnenlandse Zaken, stuurde de koning het kruim van de Nederlandse intelligentsia, zoals Philippe Olinger en Ulrich Lauts, naar Brussel om hier een nieuwe bestuurlijke elite te vormen.”
Het leidde tot een snelle boom van het Nederlands in Brussel, maar ook tot heel wat onvrede. De taalpolitiek van Willem I leidde mee tot de Belgische revolutie en de afscheiding van Nederland. Een van de eerste besluiten van het voorlopige Belgische bewind, was het afschaffen van het Nederlands onderricht in de scholen. “Het gebruik van 'dat taaltje' – dixit Philippe Lesbroussart, commissievoorzitter voor de organisatie van het Rijksonderwijs – werd zelfs verboden,” zegt Feremans.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was het Nederlandstalige onderwijs zo goed als gedecimeerd: er bleven amper zes klassen lager onderwijs over. “Brussels burgemeester Adolphe Max was geen rabiate Vlamingenhater, maar hij beschouwde de flaminganten wel als een zeer radicale beweging en geloofde voluit in de dominante positie van het Frans,” aldus Carremans. “Bovendien had het Nederlands niet het statuut van een wetenschappelijke taal, waardoor bepaalde vakken enkel in het Latijn of Frans gegeven konden worden.” Het leidde mee tot de verdere verfransing van Brussel, die op haar beurt dan weer de verdere afkalving van het Nederlandstalige onderwijs veroorzaakte: “Het was eenvoudiger om Nederlandstalige klassen af te schaffen, want er zaten steeds minder Nederlandstalige kinderen in,” zegt Carremans. “In de randgemeenten zoals Koekelberg viel het nog mee, maar in de Brusselse binnenstad was het Nederlandstalige onderwijs zo goed als onbestaande.”
De slimmeriken in het Frans
Pas lang na de Eerste Wereldoorlog volgde een voorzichtige wederopstanding. Daar speelde de democratisering van het onderwijs, en zeker de invoering van de leerplicht (in 1914, red.) en het afschaffen van het leergeld (in 1911, red.) natuurlijk een belangrijke rol in. “Verschillende politici deden ook inspanningen om het Nederlandstalige onderwijs een plaats te gunnen, zoals de liberaal Julius Hoste jr. (1884-1954),” zegt Feremans. Maar ook in de decennia die volgden, en zelfs na de Tweede Wereldoorlog, was het Nederlandstalige onderwijs zeker niet het succesverhaal van vandaag.
"Op sommige foto’s zie je hoe de helft van de kinderen gewoon ligt te slapen in de klas: uitgeput van het werk in de fabriek”
Een belangrijk moment was de afschaffing van de 'liberté du père de famille'-regel in 1963. Feremans: “Die regel betekende dat ouders zelf mochten kiezen in welke taal hun kind naar school ging. Na de afschaffing moesten de kinderen verplicht hun lessen volgen in de taal die ze thuis spraken. Al werd er in de praktijk niet al te nauw toegekeken op het naleven ervan.” De afschaffing viel niet in goede aarde aan Franstalige kant en zou het FDF in de gemeenteraadsverkiezingen van 1970 een eclatante overwinning opleveren.
“Later werd de regel opnieuw ingevoerd, maar vreemd genoeg draaide dat in het nadeel van de Franstaligen uit, aangezien veel meer Franstaligen hun kinderen in het Nederlands naar school stuurden dan omgekeerd, een fenomeen dat je vandaag de dag ook ziet,” aldus Feremans. Maar vanwege 'liberté du père de famille' was kiezen voor het Nederlandstalige onderwijs niet vanzelfsprekend, zelfs niet voor Nederlandstaligen. Scholen hadden tot diep in de 20e eeuw een Nederlands- en Franstalige afdeling, waarbij de Nederlandstalige afdeling een stuk lager ingeschat werd. Carremans: “Als je in het Nederlands naar school ging, was dat omdat je ouders flamingant waren, je het Frans niet machtig was of omdat er gewoon geen perspectief tot sociale mobiliteit en om hogerop te klimmen was. Het cliché was toen: de slimmeriken moeten naar de Franstalige afdeling, wie te dom is om te helpen donderen, mag naar de Vlaamse kant. Leerlingen uit het Franstalige onderwijs die kattenkwaad uithaalden, kregen weleens te horen: 'Als je je nu niet gedraagt, dan sturen we je naar de Nederlandstalige klas'. In die Vlaamse klassen zaten bij wijze van spreken enkel de 'halve wilden'.”
Feremans: “De perfecte illustratie hiervoor vormt het verhaal van Daniël Buyle (voormalig BRT-journalist en griffier van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, red.). Zijn ouders wilden hem in het Nederlands naar school sturen, maar de schooldirecteur – nota bene zelf een Vlaming – wilde hen overtuigen om toch voor het Frans te kiezen. Zo'n slim manneke moet je toch niet in het Nederlands naar school laten gaan, vond die. Toen hij op de eerste schooldag thuiskwam met zijn inschrijvingsbewijs in het Frans, stuurde zijn vader hem prompt terug om de fout recht te zetten.”
Tot diep in de jaren tachtig bleven de Nederlandstalige klassen een zorgenkind. Scholen die vroeger een hoge status gekend hadden, zoals het Koninklijk Atheneum van Brussel, moesten de deuren sluiten. “Toen is bij Nederlandstaligen het besef gegroeid: 'Als we nu niets doen, verliest het Nederlands zijn plaats in Brussel',” zegt Feremans. “Men heeft het tij kunnen doen keren via de peutertuinen, niet via de scholen. Vanaf de jaren zeventig maakten de Brusselse Vlamingen werk van een peuterplan, om Brussel te voorzien van een netwerk van Nederlandstalige kinderdagverblijven. Het succes daarvan weerspiegelde zich ongeveer een decennium later ook in de stijgende populariteit van de scholen.”
Meertalig onderwijs
Een van dé sleutelfiguren in de ontwikkeling van het Nederlandstalige onderwijs, was ongetwijfeld de Vlaamsgezinde liberaal Karel Buls (1837-1914). Feremans: “Hij wilde, naar het voorbeeld van Nederland, de geletterdheid onder de bevolking opkrikken. Buls was een Franstalige van Vlaamse komaf – iets wat vaak vergeten wordt – en hij had dan ook oog voor de aspiraties van de Nederlandstalige bevolking.”
Buls trok ten strijde tegen de katholieke dominantie in de scholen, richtte in 1865 de Ligue de L'Enseignement op (ter bestrijding van het analfabetisme en met het expliciete doel om in kwaliteitsvol en neutraal onderwijs te voorzien), en lag mee aan de basis van het vernieuwende schoolconcept 'de modelschool'. In 1878 werd hij zelf schooldirecteur, later ook schepen van Onderwijs en burgemeester van Brussel. Anno 2021 wordt er in Brussel actief nagedacht en gedebatteerd over meertalig onderwijs, maar Buls gaf daar al in de 19e eeuw een aanzet toe. Feremans: “Met 'transmutatieklassen' probeerde Buls al in 1881 om het Nederlands en het Frans op hetzelfde niveau te brengen. Nederlandstaligen zouden in het eerste jaar enkel in het Nederlands les krijgen, het jaar erop in de twee talen, en in hun derde jaar volledig in het Frans. En omgekeerd gold hetzelfde principe, maar dat is haast nooit toegepast, omdat er nauwelijks Nederlandskundige leerkrachten waren. Onder de latere burgemeester Adolphe Max ging het principe helemaal op de schop.”
De vooruitstrevende visie van Buls sluit aan bij de rijke Brusselse traditie op het vlak van innovatie in het onderwijs, meent Carremans. “In Brussel zag men al snel in dat scholen ook naar het welzijn van de leerlingen moeten worden ontworpen. De typerende 'blokkendozen' uit de jaren zestig zijn zo goed als allemaal verdwenen en ingeruild voor gebouwen met een architecturale waarde. Men snapt dat als je kinderen omringt met schoonheid, ze ook een gevoel voor schoonheid ontwikkelen. We zien ook dat het belang van een gezonde levensstijl is toegenomen: van gymnastieklessen, douches en gezonde maaltijden tot geen frisdrankautomaten meer.”
Een houten boekentas
“Zelfs de manier waarop ze in de klas zaten, verschilde: een zitbank was niet altijd voorhanden, vaak zaten de kinderen gewoon in kleermakerszit of op een houten kistje. Grote klassen met 70 à 80 kinderen waren niet ongewoon, met 10- tot 16-jarigen samen in de klas,” zegt Carremans.
Ook op educatief vlak is er heel wat veranderd. Een van dé pronkstukken van de tentoonstelling is de 'Letterkast' van P.J. Prinsen, een kast waarmee kinderen woorden kunnen vormen en zo leren lezen. “In wezen verschilt die methode niet zoveel van de manier waarop mijn zoon nu woorden begint samen te stellen, terwijl er toch tweehonderd jaar verschil tussen zit,” zegt Carremans. “Nu zitten kinderen met een iPad in de klas, maar vormelijk verschilt dat dingetje niet zoveel van de typische lei van twee eeuwen geleden. Toch zijn veel kinderen het bestaan daarvan allang vergeten. In deze tentoonstelling kunnen ze er opnieuw kennis mee maken. Ze mogen naar hartenlust experimenteren met het schrijven met pen, vloeipapier en een inktpot, of ze mogen door oude leerboeken bladeren. Nu heeft iedereen een rekenmachine, vroeger gebruikten ze nog een zogenoemde 'rekenliniaal': je kan er vierkantswortels en machten mee berekenen, en zelfs de sinus en de cosinus. En in plaats van een rugzak te dragen, sjorden de kinderen met een boekentas in hout.”
Nog een groot verschil met één of twee eeuwen geleden: niet alle kinderen zaten overdag op de schoolbanken. “Wie in de 19e eeuw naar school ging, zat in een bevoorrechte positie. Dat is vandaag hopelijk niet meer het geval,” zegt Carremans. “Alleen wie geld had, kon het zich veroorloven om zijn kinderen naar school te sturen. Er was in de eerste plaats het schoolgeld, maar vooral: de kinderen waren toen deel van de kostwinning van het gezin. Ouders stuurden hun kinderen eventueel 's avonds of in het weekend voor elementaire vaardigheden zoals lezen, schrijven, rekenen en godsdienst, maar tijdens de week moesten de kinderen eerst en vooral in de fabriek staan. Op sommige foto's zie je hoe de helft van de kinderen gewoon ligt te slapen in de klas: uitgeput van het werk in de fabriek. Dat kunnen de kinderen van vandaag zich nauwelijks nog voorstellen.”
EXPO 'VAN KABAS TOT RUGZAK', GC De Markten, Oude Graanmarkt 5, 1000 Brussel, Vanaf 08/11/2021 tot 31/12/2021
De uitdagingen in het Brussels onderwijs
Lees meer over: Brussel , Onderwijs , Events & Festivals , De uitdagingen in het Brussels onderwijs , AMVB , van kabas tot rugzak , GC De Markten , karel buls
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.