Ongeveer 12 procent van de leerlingen in het lager onderwijs had in het schooljaar 2020-2021 minstens een jaar schoolse achterstand. In het secundair onderwijs ging het om 23 procent van de leerlingen. Dat blijkt vrijdag uit cijfers van Statistiek Vlaanderen.
Leerachterstand in secundair onderwijs groter dan in lager
Schoolse achterstand is het aantal leerjaren vertraging dat een leerling oploopt ten aanzien van het leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen en bij een normale instap. Het is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door een verlate instap of door ziekte. In het lager onderwijs had de grote meerderheid van de leerlingen met schoolse achterstand 1 jaar achterstand. Bijna 1 procent van het totaal aantal leerlingen had een grotere achterstand (2 jaar of meer).
BSO zwaar getroffen
Vorig schooljaar zat 87 procent van de leerlingen op leeftijd en had 1 procent schoolse voorsprong. Jongens hebben iets vaker schoolse achterstand dan meisjes. Bij schoolse voorsprong zijn er weinig verschillen tussen jongens en meisjes. In het secundair onderwijs loopt de schoolse achterstand in de tweede en derde graad op tot 30,5 procent. Er zijn grote verschillen tussen aso en bso. Zo bedroeg de schoolse achterstand in het zesde jaar aso 12 procent en in bso 57 procent.
Daalt sinds 2011
De meerderheid van de leerlingen met schoolse achterstand had 1 jaar achterstand. Dat is het geval in alle onderwijsvormen. Twee jaar schoolse achterstand of meer kwam het meeste voor in het bso (12 pct van het totaal aantal leerlingen). In het kunstsecundair onderwijs (kso) en technisch secundair onderwijs (tso) bedroeg dat aandeel telkens 7 procent. Deze cijfers gelden voor alle leerjaren samen. Sinds het schooljaar 2011-2012 daalt het aandeel met schoolse achterstand weliswaar jaar na jaar, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs.
Lees meer over: Onderwijs , leerlingen , leerachterstand , corona , afstandsonderwijs , terug naar school