Opinie: Tony Mary pleit voor omwenteling in onderwijs
Het is alsof onze politici - en velen met hen - niet doorhebben dat de wereld om hen heen sinds de jaren 1960 veranderd is. Het Brussel van toen - een stad met een meerderheid aan Franstaligen, een minderheid aan Nederlandstaligen en enkele vreemdelingen - bestaat niet meer.
Brussel is geëvolueerd van een provinciestad naar een kosmopolitische hoofdstad. Er leven veel meer dan honderd nationaliteiten en er worden meer dan 150 talen gesproken. Meer dan 55 procent van de Brusselse bevolking spreekt thuis niet langer een van de landstalen. Het Engels wordt bij een ruime groep de lingua franca en haalt het Nederlands en Frans in als belangrijkste communicatievehikel in de stad.
Brussel bestaat vandaag uit tien procent gezinnen waar Nederlands de voertaal is, 34 procent gezinnen waar Frans de voertaal is en meer dan 55 procent allochtonen. Die allochtonen splitsen zich op in twee groepen: ongeveer de helft wat wij traditioneel allochtonen noemen, eerder arm, en hoofdzakelijk bestaande uit Noord-Afrikanen en Turken, maar ook steeds meer uit Oost-Europeanen. De andere helft - ruim 25 procent van de bevolking, en daarmee een unicum - bestaat uit hoogopgeleiden. Ze werken bij de EU of de Navo of bij een van de vele bedrijven of diensten die hun oorsprong vinden in de internationale instellingen (lobbyisten, diplomaten, journalisten, advocatenkantoren, hoofdkwartieren van internationale bedrijven), die naar Brussel gekomen zijn omdat de EU hier gevestigd is. En dan komen daarbovenop nog eens dagelijks vierhonderdduizend pendelaars (250.000 Vlamingen en 150.000 Walen) hun boterham verdienen naar Brussel. Deze nieuwe realiteit wordt niet erkend door onze politici, maar ook niet door vele Vlamingen en Franstaligen die niet in de hoofdstad wonen. Ze realiseren zich ook niet dat de meeste mensen die in de hoofdstad wonen, Vlamingen en Franstaligen, zich vooreerst Brusselaar voelen.
De stad willen besturen met de concepten die vandaag op haar van toepassing zijn, is dan ook niet langer mogelijk. Het moet gezegd: Brussel wordt beter bestuurd sinds het een Gewest is. Het kan natuurlijk altijd efficiënter en beter, maar de laatste twintig jaar is er ontegensprekelijk veel vooruitgang geboekt.
Tengevolge van de hiervoor geschetste situatie is het, wat mij betreft, niet langer mogelijk om binnen Brussel de persoonsgebonden materies aan de gemeenschappen toe te wijzen en die dan van buiten Brussel, met miskenning van de reële Brusselse situatie, te laten beslissen wat moet en kan gebeuren. Door de evolutie van de laatste vijftig, maar vooral de laatste 25 jaar, toen alles in een stroomversnelling kwam, heeft Brussel een eigen beleid nodig op het vlak van onderwijs, werk, gezondheid en armoedebestrijding, om er maar enkele te noemen.
Onderwijstaal
Vandaag wil ik me, bij wijze van voorbeeld, concentreren op het onderwijs; sinds bijna twintig jaar ben ik daarbij, als bestuurder van de Scholengroep Brussel van het Gemeenschapsonderwijs, actief betrokken.
68 procent van de leerlingen in het lager onderwijs spreekt thuis geen van beide onderwijstalen, Nederlands noch Frans. In het beste geval kennen de ouders de taal en kunnen ze hun kinderen helpen en motiveren. In vele gevallen is zelfs dat niet het geval, met schrijnende toestanden als een veralgemeende schoolachterstand en het niet behalen van enig diploma tot gevolg. De jeugdwerkloosheid vindt in dit fenomeen zeker een van haar oorzaken.
Ik ben geen pedagoog en al helemaal geen politicus, maar hier een oplossing voor vinden vraagt om een geïntegreerde aanpak. Te veel leerlingen in het eerste leerjaar hebben een taalachterstand, zowel in het Nederlandstalig als in het Franstalig onderwijs. Ondanks alle inspanningen van onze leerkrachten gaat de kwaliteit achteruit. Dit is niet langer alleen een Brussels probleem. Ook in andere grote Vlaamse steden heeft een meerderheid van de leerlingen (58 procent in Antwerpen en 54 procent in Gent) niet langer het Nederlands als thuistaal.
Het probleem van de taalachterstand vraagt dan ook dringend om een nieuwe aanpak. In Brussel moet dat over de gemeenschappen heen, omdat het probleem niet 'Vlaams' of 'Frans' is, maar een gevolg van de specifieke situatie in de stad. Ik pleit dan ook voor een drastische verlaging van de verplichte schoolleeftijd (in de armere, dus dikwijls allochtone gezinnen, waar de moeder toch thuis is, blijven de kinderen het langst thuis). Die leeftijd moet omlaag naar drie jaar, zodat kinderen vanaf die leeftijd geconfronteerd worden met de taal waarin ze onderwijs zullen volgen. In de kindertuin zou de taalvaardigheid aangeleerd en aangescherpt worden. Waarom zouden we daar, van bij de prilste leeftijd, geen tweetaligen - of nog beter: meertaligen - vormen, in plaats van verkrampt te proberen 'ons' net als beter voor te stellen?
Alleen door ons onderwijs drastisch aan te passen aan de behoeften van onze kinderen geven we hun de mogelijkheid de talen onder de knie te krijgen die nodig zijn om een volwaardige burger te worden. Dat kan alleen door een geïntegreerde aanpak, door een oplossing uit te dokteren die specifiek is voor onze officieel tweetalige, maar in de praktijk meertalige hoofdstad. Dat vraagt dan weer dat we over de grenzen van de twee gemeenschappen de beste oplossing voor onze kinderen zoeken.
:: Tony Mary, 'Brusselaar in hart en nieren', was onder meer gedelegeerd bestuurder van de VRT, geeft strategisch advies en zit in verschillende raden van bestuur
Lees meer over: Opinie
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.