Adolfo Campbell: de hel in Argentinië, het geluk in Brussel
D e jonge Adolfo had zich nooit kunnen inbeelden dat het zo'n vaart zou lopen: het Uruguay van zijn jeugd was economisch stabiel, sociale voorzieningen waren geen ijdel begrip.
"Ik ben samen met mijn dertien broers en zussen opgegroeid in Paysandú, de op een na grootste stad van het land, aan de grens met Argentinië. Vader heeft ons van kleins af twee belangrijke waarden bijgebracht: het belang van goed onderwijs, en werk als motor van economische welvaart. Daarom ook moesten we al jong uit werken. En werk, deftig betaald, dat was er: in die tijd kon een arbeider zonder veel moeilijkheden een huisje kopen. Als vijftienjarige ben ik aan de slag gegaan in de fabriek van Coca-Cola: overdag werken,
's nachts studeren. Enkele jaren later ben ik ook actief geworden binnen de linkse beweging: als vakbondsafgevaardigde en lid van de communistische partij. Op de barricaden moesten we nog niet. Uruguay was op sociaal vlak best wel een vooruitstrevend land, zeker voor Zuid-Amerika: een achturenwerkdag, sociale zekerheid, vrouwenstemrecht, het was er allemaal."
Afglijden
Aan die stabiliteit en welvaart kwam aan het begin van de jaren 1960 een einde. "Nadat ik naar de hoofdstad Montevideo was verhuisd, maakte ik actief de groeiende sociale onrust mee. De bloeiende export in vlees en landbouwproducten was ingestort, en daarmee ook de economie. Misnoegde arbeiders kwamen de straat op, de regering begon te verrechtsen. Een scharniermoment was de aanslag op Che Guevara bij diens toespraak in de universiteit van Montevideo. Die universiteit had tot dan toe met staatssubsidies onafhankelijk kunnen functioneren. Bij die aanslag werd een hoogleraar gedood, Arbelio Ramírez. Het bracht een kettingreactie teweeg van weerstand en protest: Obreros y estudiantes, unidos adelante! Arbeiders en studenten samen vooruit! Het gevolg was nog meer repressie door de staat."
"Onder president Jorge Pacheco Areco gleed Uruguay meer en meer af naar een dictatuur. De belangrijkste tegenkracht waren de Tupamaros, een stadsguerillabeweging. De Tupamaros hebben in die periode onder meer de ambassadeur van Groot-Brittannië gegijzeld, en ook Dan Mitrione, de CIA-topman voor Brazilië, Paraguay en Uruguay. Uiteindelijk hebben ze Mitrone geëxecuteerd, omdat ze hem verantwoordelijk achtten voor de systematische martelpraktijken door de veiligheidspolitie."
"Op 14 april 1972 tekenden de Tupamaros hun eigen ondergang. Door topmensen van de beruchte Doodseskaders om te brengen. De reactie was navenant: in één dag tijd werden de meeste leiders van de Tupamaros geëxecuteerd. Van dan af was de repressie compleet en uiteindelijk kwam het in 1973 tot een staatsgreep door het leger, waarbij de conservatieve krachten de overhand hadden gekregen op de progressieve. In de rest van Latijns-Amerika was de situatie al niet beter. In Paraguay was er al een dictatuur, Chili en Argentinië volgden. Later is daaruit een samenwerkingsverband ontstaan: Operatie Condor."
"Ik deelde in de klappen, ik heb anderhalf jaar vastgezeten. Gelukkig viel het regime binnen de gevangenismuren mee; ik mocht zelfs studeren en heb zo mijn diploma van onderwijzer behaald. Ik kwam vrij op voorwaarde dat ik het land verliet. Mijn keuze viel op Chili, ik wilde Salvador Allendes socialistische experiment van binnenuit beleven. De staatsgreep door Pinochet in september 1973 heb ik niet ter plekke meegemaakt, ik zat toen al clandestien in Argentinië. In 1975 ben ik tegen de lamp gelopen."
Argentinië was de nachtmerrie. De mens Adolfo Campbell werd een nummer. Nummer 312. "Bij mijn aanhouding was Isabel Perón nog aan de macht. De dag van de staatsgreep, in mei 1976, zijn de militairen naar de gevangenis gekomen. Ze zeiden ons: 'Je bent gevangen en blijft gevangen.' Ze wisten maar al te best dat wij, zoals dat gaat met linkse militanten, georganiseerd waren binnen de gevangenismuren. Ieder van ons werd compleet geïsoleerd. We mochten niet zingen, niet praten, niet fluiten. We mochten ook niet naar familie schrijven, maar we schreven toch. De schrijfsels staken we verpakt in plastic onder onze tong. Ik had er twee, drie in de mond toen ik werd betrapt. Mijn straf: het douchepaviljoen, het ergste van het ergste. Om acht uur in de ochtend bij een temperatuur van rond het vriespunt onder een koude douche. Met in de hand een stuk zeep, dat helemaal diende opgebruikt. Geen mens die dat uithoudt."
"Het zwaarst waren de jaren 1977-'78. Toen was de repressie het grootst. Wie gewapende strijd had geleverd tegen het regime, wachtte onvermijdelijk het vuurpeloton. Op een bepaald moment hebben ze beseft dat ze ons niet konden verhinderen georganiseerd te blijven. Daarom werden we overgeplaatst naar een detentiecentrum in the middle of nowhere. In Trelew, Patagonië. Maar dankzij Amnesty International had ik toen, net als mijn kameraden, al het statuut van politieke gevangene. Ik wist dat ik, zodra ik zou vrijkomen, als politiek vluchteling naar België kon reizen, dat een visum voor mij had uitgeschreven."
"Dankzij de inspanningen van de Berlijnse afdeling van Amnesty International ben ik vrijgekomen. Maar ik werd gepest tot de laatste moment. In de luchthaven heb ik negen uur lang in mijn gevangenisplunje met vooruitgestoken armen tegen een muur moeten staan. Toen is een dame gekomen van het internationaal vluchtelingencomité. Ze had een bundeltje kleren bij zich en een omslag met daarin driehonderd dollar. Het was juli 1980, ik had vijf jaar vastgezeten."
"Op Zaventem werd ik opgevangen door de mensen van Colarch, een comité voor het onthaal van politieke gevangenen uit Latijns-Amerika. Ze hebben me ondergebracht bij een Belgisch gastgezin in Oudergem. Al snel ben ik lessen Frans gaan volgen; niet veel later begon ik voor Oxfam te werken. Ik ben ook steeds blijven actievoeren in het hele conflict in Midden-Amerika - El Salvador, Bolivië, Nicaragua. Onze kleine Uruguayaanse gemeenschap in Brussel, een dertigtal mensen, werft fondsen voor microprojecten voor kinderen in Uruguay. Zo heb ik 22 keer de 20 km door Brussel gelopen om een project te sponsoren. Nu ben ik 71, mijn knieën zijn kapot. Maar mijn jongste dochter Maya van negentien heeft de fakkel overgenomen."
"Geen haar op mijn hoofd denkt eraan België alsnog weer te ruilen voor Uruguay. Al ga ik om de twee, drie jaar terug. Om familie te bezoeken, of medestanders van vroeger. Velen van hen bekleden vandaag vooraanstaande functies, in de regering of in het parlement in Uruguay en in Argentinië. Met sommigen van hen heb ik nog een cel gedeeld."
Lees meer over: Watermaal-Bosvoorde , Samenleving
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.