Met de heisa rond het Centre Pompidou dat de honneurs mag waarnemen in het op te knappen Citroëngebouw, wordt de federale collectie moderne kunst uit het oog verloren. De tentoonstelling ‘Moderniteit à la belge’ laat een stukje van die schatkamer zien. Maar Michel Draguet, directeur van de KMSKB, neemt geen genoegen met de weinige ruimtes waarmee hij verder moet.
Draguet laakt houding federale overheid: ‘Er is plaats voor twee musea’
Na vijf jaar wachten krijgt een selectie van de twintigduizend werken moderne en hedendaagse kunst van de federale Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSKB) een kleine overzichtstenoonstelling (een bespreking is te lezen in BRUZZ magazine). De vraag blijft of zo’n verzameling geen eigen stek waard is.
Paul Dujardin zegt sinds jaar en dag vijf miljoen euro per jaar te krijgen voor infrastructuurwerkzaamheden aan het Paleis voor Schone Kunsten (PSK/Bozar), het dubbele van de musea. Is dat fair?
Michel Draguet: Onze federale dotatie is 3,6 miljoen euro. Daarmee moet de werking gedekt worden, alle investeringen en een stuk van de personeelskosten. De toestand van beide gebouwen, het PSK en de Musea voor Schone Kunsten, is nochtans dezelfde. Het enige verschil is dat het PSK een nv is. Ze krijgen ook middelen van de Regie der Gebouwen. Dankzij de structuur van een nv halen ze ook geld binnen van andere overheden.
Vindt u dat u benadeeld bent?
Draguet: Wij hebben drie mensen voor communicatie. Hoeveel man telt de communicatiedienst van het PSK? Zeventien? Zonder middelen, moeten we heel creatief zijn. Neem bijvoorbeeld het Wiertzmuseum, een heel interessant museum, in het hart van de Europese wijk. De federale overheid heeft geen geld voor renovaties. De Regie heeft de werkplaats van Wiertz gerestaureerd, maar het huis van Wiertz blijft in slechte toestand sinds de jaren 1960. Een partnership met een bank is niet mogelijk. We hebben immers niet dezelfde juridische armslag als het PSK. Het idee is om het huis en de tuin in erfpacht te geven aan het Europees parlement, voor bijvoorbeeld vijftig jaar. Zij moet dan een grondige restauratie uitvoeren. Ziet u een alternatief?
Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Elke Sleurs (N-VA) wil de federale instellingen verzelfstandigen. Een stap in de goede richting?
Draguet: Ik heb in de pers vernomen dat ze voor het Legermuseum in de richting van een parastatale B - met inbreng van gemeenschappen en gewesten - denkt, maar tot vandaag ligt er niets op tafel. Het PSK heeft veel geld gekregen voor veiligheid en werd vrijgesteld van lineaire besparingen. Onze financiële situatie is zeer moeilijk.
Alle wetenschappelijke instellingen hebben het moeilijk.
Draguet: Ja, maar als wij onze dotatie en personeelsomslag met andere federale wetenschappelijke musea vergelijken, hebben wij de laagste. Het Museum Natuurwetenschappen krijgt 99 procent meer dan wij, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis 39 procent, en het Museum voor Afrika 9 procent. Natuurlijk hebben ze meer personeel, omdat ze voor een breed wetenschappelijk spectrum werken, en wij alleen voor beeldende kunst, maar als we de parameter bezoekers nemen, is het niet logisch. Wij hebben veel meer bezoekers dan zij. Ik zeg niet dat andere musea te veel krijgen, wij krijgen te weinig.
De Franse Gemeenschap steunt u. Waarom doet Vlaanderen dat niet?
Draguet: Vraag dat aan Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA). Sinds lang is het een heet hangijzer. Toen we in 2005 een retrospectieve Panamarenko hielden, was het Vlaams Parlement kwaad, omdat we een modulaire vorm van Panamarenko verkochten in onze museumshop. Die was eigendom van het Vlaams Parlement en moest hier meteen weggehaald worden. In Vlaanderen is het een gouden regel dat de onderliggende overheid niets geeft aan de overkoepelende overheid. Terwijl dat voor het Waals Gewest niet het geval is. Vreemd, want ik stel vast dat zestig procent van het Belgische kunstpatrimonium in federale handen is. Ik noem dat ‘Belgische schizofrenie’. Het is spijtig, want hierdoor kunnen we een tentoonstelling met veel bezoekers als Chagall, uit 2015, vandaag financieel niet meer aan. Nochtans bracht de opbrengst van die tentoonstelling onze begroting in 2016 in evenwicht. En de winst van Chagall hebben we nodig om volgend jaar te kunnen overleven.
Hoe ver staat het met de verbouwingen van uw zalen aan het Museumplein?
Draguet: Het auditorium zal af zijn in december 2016. Het project dateert van 2000, vijf jaar voor mijn aantreden. De concretisering begon in 2013 en liep al vijf jaar vertraging op. Behalve de werkzaamheden aan het auditorium en de nieuwe ingang op het Museumplein, moet nog de zaal voor de tijdelijke tentoonstellingen en voor de oude kunst worden aangepakt, ruimtes waar asbest werd vastgesteld in 2003. De werkzaamheden zijn in 2006 begonnen. Tien jaar later blijven die lege zalen nog steeds niet beschikbaar.
Met de expozaal voor tijdelijke tentoonstellingen, waar nu ‘Moderniteit à la belge’ gestart is, zijn er toch mogelijkheden?
Draguet: Onvoldoende. De 1.800 vierkante meter op niveau -3 en -4 is moeilijk bereikbaar voor de bezoeker. In maart gingen staatssecretaris Elke Sleurs en minister Didier Reynders (bevoegd voor Beliris, het samenwerkingsakkoord tussen de federale en Brusselse regering, JMB) eindelijk akkoord om de resterende twee verdiepingen te restaureren. In één van die verdiepingen krijgt het Museum voor Moderne Kunst onderdak.
Waarom installeert u, na zoveel zoektochten en ideeën, de verzameling moderne kunst toch weer binnen uw eigen, kleine ruimtes, terwijl Citroën lonkt?
Draguet: Dat is niet mijn idee. Het is het project van Elke Sleurs. Het Vanderborghtgebouw was de goedkoopste oplossing. Daarna kwam het Brusselse Gewest vragen naar een partnership voor de Citroëngarage. Sleurs stelde: ‘Vanderborghtgebouw, nooit’ en later: ‘Citroëngebouw, nooit, een garage is geen plaats voor een federaal museum.’ Nu moeten we het stellen met een te kleine ruimte voor een collectie van twintigduizend werken twintigste-eeuwse en hedendaagse kunst. Ik stel vast dat Citroën voor een museum voor moderne kunsten uit Parijs wel ideaal is.
De beslissing van de ministerraad van februari 2014 stelde dat het Vanderborghtgebouw door de federale overheid in erfpacht kan genomen worden van de Stad Brussel voor een Museum voor Moderne Kunst.
Draguet: Bij mijn weten is dat nog altijd van toepassing. Terwijl we van de staatssecretaris horen we dat ze er niet mee akkoord gaat. Waar blijft het alternatief? Als we nu met ‘Moderniteit à la belge’ kunnen duidelijk maken dat de ruimtes onvoldoende zijn om de kunst van de twintigste en eenentwintigste eeuw te tonen, dan gaan er misschien ogen open.
Het standpunt van de staatssecretaris is dat een federale instelling met een collectie als de uwe in een federaal gebouw moet huizen en niet in een Citroëngebouw van het gewest.
Draguet: Ik begrijp daar het nut niet van. De twee panelen Adam en Eva van het Lam Gods zijn van de federale overheid. Het bezit ervan heeft alles te maken met de geschiedenis: de Belgische overheid heeft die gekocht van Duitsland in 1861. We laten de panelen - terecht trouwens - in Sint-Baafs in Gent hangen. Het is niet coherent te zeggen dat federaal kunstbezit d’office in een federaal gebouw moet worden getoond.
Waarom zou de buitenlander Belgische moderne kunst gaan bekijken?
Draguet: De moderne werken van de twintigste eeuw maken drie vierde van de verzameling uit, en zijn interessant genoeg. Daarvan kunnen we nu op twee verdiepingen honderdtwintig werken tonen. In die kleine ruimte kunnen we geen partnerships met private collecties sluiten. Mediakunst kunnen we niet tonen, want vier projecties zouden al te veel lawaai maken in onze kleine zaal. Eigenlijk werden we gedoemd om een soort galerij te zijn, en geen volwaardig museum.
Het is als voor de Bourgondische handschriften en miniaturen die de Koninklijke Bibliotheek in een nieuw museum (Nassaukapel en omringende ruimtes) onderbrengt in 2019. Het kabinet zei: ‘Het is geen museum, het heet een galerij.’ Alsof – promotioneel, naar zichtbaarheid en toeristisch gezien – er geen enorm verschil is tussen een galerij en een museum. Maar de term ‘museum’ zou nu politiek te gevoelig liggen.
Valt de handicap aan beperkte ruimte niet op te lossen met creativiteit?
Draguet: Privéverzamelaars als Walter Vanhaerents, Marc Vanmoerkerke en de Anton Herbert Foundation bleken enthousiast om met ons iets rond moderne kunst te doen. Wij hebben een lange traditie van samenwerking met verzamelaars, getuige de Goldschmidtcollectie, maar zonder ruimte moeten we de boot afhouden. Onze oplossing ligt niet meer op de Kunstberg.
Het succes van ons museum is er: in 2003 300.000 bezoekers, in 2015 770.000. De middelen van de federale overheid zijn lineair. Daarom moeten we meerinkomsten halen uit de activiteiten en bezoekers. Om die reden hebben we het publiek van de Grote Markt tot de Kunstberg geleid, naar onze musea en het PSK. Nu de overheid de aandacht herlegt naar het kanaal, vrees ik dat de toeristenas van de Grote Markt zal beginnen naar Citroën en Thurn en Taxis - een compleet andere richting uit.
Dat neemt niet weg dat alle ogen nu gericht zijn op Pompidou-Bruxelles. Jaloers?
Draguet: Ik zie het als een opportuniteit voor een partnership. De collectie van het Centre Pompidou is compleet verschillend van de onze. Wij hebben geen top-wereldkunst, maar wel top Belgische kunst. Er is dus een dialoog mogelijk, met Delvaux, Permeke, Fabre, Tuymans, De Cordier,… Het Centre Pompidou zal in Brussel een collectie tonen gefocust op Noord-Europa. In een Europese hoofstad is er ruimte genoeg voor twee musea met andere hedendaagse kunst. Wij hebben een sterke kerncollectie, gesteund op drie pijlers: een grote collectie Delvaux, zestig werken van Broodthaers en een sterke collectie Alechinsky en Cobra. In 2019 zullen we Wim Delvoye groots tentoonstellen.
Kunst aankopen, gaat amper. De installatie Hoofdstukken van Jan Fabre, die hier te zien was, kostte 30 miljoen euro. Die miljoenen hebben wij niet.
U bent enthousiast over de komst van de Parijzenaars?
Draguet: De timing is vervelend. Ons museum heeft bezoekers nodig om te overleven. In 2015 deden we elke euro dotatie 1,10 euro opbrengen. Door het voorbije jaar, met de aanslagen, staat het water ons aan de lippen. De bezoekers bleven weg. Had de regering voortgemaakt met het akkoord-Vanderborght, dan hadden we in 2017 een Museum voor Moderne Kunst gehad. Nu hebben we geen enkel idee of het Centre Pompidou ons zal voorbijsteken.
Denkt u dat het buitenland van lokale kunst als de Belgische iets kan leren?
Draguet: Er is geen moderniteit in België, want ze is kritisch en ironisch. En daarom zal de eenentwintigste eeuw Belgisch zijn. En niet alleen in de kunst, ook op sociaal en politiek vlak. We zijn een laboratorium van de toekomst.
Is dat uw laatste boodschap?
Draguet: Neen. Mijn boodschap is dat ik bang ben voor de toekomst van de collectie moderne kunst. Ik ben bang voor de structuur. Zeven federale instellingen met een overkoepelende stem, dat is niet haalbaar. Als ons geld plots kan doorschuiven naar een andere instelling, hoe kan dat functioneren? Ik ben een ambtenaar. En er zijn grenzen aan mijn spreekrecht.
Als directeur van deze instelling, kan ik wél zeggen dat de toekomst van deze instelling niet verzekerd wordt door de federale overheid.
Michel Draguet
-52 jaar, geboren in Elsene
-Kunsthistoricus (specialisatie 19e en 20e eeuw) en professor aan de ULB
-2005 Directeur van de KMSKB
-2017 Zijn tweede mandaat van zes jaar vervalt
-Schreef monografieën over Rops, Khnopff, Magritte, Alechinsky, Ensor en een referentiewerk over symbolisme.
Lees meer over: Samenleving , Cultuurnieuws
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.