Márti Molnár, van Hongarije naar Brussel
V luchten, illegaal de grens over, naar een betere toekomst. Er is moed voor nodig. Veel moed. "Van de vlucht, bij nacht en ontij, kan ik me nog beelden voor ogen halen. Maar of het echte herinneringen zijn, dan wel dingen die mij zo verteld zijn, weet ik niet. Ik was tenslotte maar een peuter. Wel weet ik met zekerheid dat het sinterklaasdag was; het snoepgoed van de Goedheilig Man hadden we in cellofaanzakjes mee. Ook dat het gesneeuwd had - het was bitter koud. En we hebben het gevoeld, hoewel mijn twee broers en ik een aantal onderbroeken, kousen en pulls over elkaar aan hadden. Nog vele jaren nadien is de pijn van de kou in mijn onderbenen blijven opspelen telkens als het begon te winteren."
"De schamele bezittingen van thuis zeulden mijn ouders mee in twee valiezen, die nog steeds in de familie zijn. Een heel stuk te voet, dan de trein op en dan weer te voet de grens met Oostenrijk over. Een hachelijke onderneming, maar als kind besef je dat niet echt. Voor mijn broers en mij was het een avontuur. Mijn ouders bezwoeren ons heel stil te zijn, maar - ik ben nu eenmaal een flapuit - ik kon het niet laten te roepen: 'Russen, ga naar huis.' Op een bepaald moment zijn we meegegaan met een andere groep vluchtelingen, die vlak bij de grens is gesplit. Mogelijk is iemand van die mensen daarop op een mijn gelopen, want er was een luide ontploffing. Jaren later heeft het nog door mijn hoofd gespookt: wat heeft die mensen ertoe gebracht die stap in het onbekende te zetten, wat hebben die allemaal meegemaakt? Ik denk dat mijn ouders duizenden angsten hebben doorstaan, onderweg in de sneeuw met drie kinderen."
Vluchtelingskes
Márti Molnár vertelt het me allemaal bij een slaatje en een glaasje rood, in haar comfortabele woning aan de Clayslaan in Schaarbeek. Dat soort geneugten heeft ze lang niet gekend: in haar jeugd was er geen luxe. "Onze eerste plek in België was een pension in 's-Gravenwezel, bij Antwerpen. Daar heb ik mijn afkeer opgedaan voor al wat uit het water komt. In Hongarije kwam al nauwelijks vlees op tafel, laat staan vis; hier kreeg ik tomaat met garnalen voor de neus geschoven. Ik sneed in mijn tomaat en er kwam zo'n garnaal uitgevallen. Waarop ik naar het toilet ben gelopen en mijn ziel heb uitgekotst. Nu kan ik de aanblik al verdragen, vroeger niet eens."
"Van Antwerpen zijn we naar Genk verhuisd, omdat mijn papa werk had gevonden in de mijnen. Daarna naar Halle, waar ik ben opgegroeid. Wat ik me nog heel levendig herinner, is de eerste schooldag. Het Heilig Hart-instituut. De andere kinderen kwamen ons aanraken. Om te voelen of wij wel echt waren. Wij waren voor hen een echt curiosum. Dat zijn nu vluchtelingskes zie, waar wij lief voor moeten zijn en goed voor moeten zijn. Ja, het was ook voor hen een vreemde situatie, hé. Maar we hebben ons plan leren trekken, wat niet evident is; ik ben er nog steeds trots op dat geen van ons ooit een jaar heeft moeten overdoen."
"Ik heb mooie herinneringen aan mijn jeugd. Warmte, gezelligheid, het thuisgevoel. Maar we waren arm. Tot mijn achttiende heb ik een kamer moeten delen met mijn broers; de eerste keer dat er oplossoep op tafel kwam, was dat één zakje in twee liter water. Ik zag dat mijn ouders hun best deden, en voor mij volstond dat. Maar voor hen moet het erg geweest zijn, ik denk dat mijn mama er dikwijls verdriet over heeft gehad. Mijn mama was de sterkhouder van het gezin, de pijler op wie iedereen kon bouwen."
"We hebben jaren boven een café gewoond waar mama werkte - ze was van opleiding boekhouder, maar kon met haar diploma hier niets aanvangen. Ondanks het kabaal beneden heb ik altijd goed gestudeerd. Ik heb er ook veel gezien, veel gehoord, veel geleerd. Dat waren doorgaans geen mooie dingen. We waren dus niet alleen arm, maar ook cafévolk, en dat liet men ons voelen. Ik zat met de dochter van een BOB'er in de klas, ik weet nog dat haar mama nogal hautain zei: 'En mijn dochter is een welopgevoed kind.' Maar haar papa kwam ondertussen wel aan de toog mijn mama versieren, en zodra ik zestien was, kwamen ze ook mij versieren. Het gleed allemaal van mij af, tot de dag waarop ik zei: 'Ik wil psychologie gaan studeren.' Antwoord van het PMS (leerlingenbegeleiding, nu CLB, red.): 'Dat kunnen jullie thuis niet betalen.' Dat was zo bot, dat ben ik die mensen altijd kwalijk blijven nemen. Schoenmaker, blijf bij je leest. Vluchtelingskes, cafévolk."
"Ik vind de meeste Belgen wel tof. Ze denken wel dat ze heel warm zijn, maar dat is toch dikwijls niet het geval. Toen we naar dat café verhuisden, had iemand op een muur geschreven: Vreemde luis, ga naar huis. Langs de ene kant kregen we hulp, handdoeken, tweedehandsspullen, en langs de andere kant kreeg onze hond stampen, want het was de hond van de Hongaar. En die onverdraagzaamheid zit er nog steeds in."
Matthias
Vanaf haar achttiende kwam Molnár geleidelijk op eigen benen. "Na mijn humaniora heb ik twee jaar Studio Herman Teirlinck gevolgd. Ik zat toen op kot in Antwerpen. Vandaar ook mijn accent, Antwerpen blijft op een mens plakken, hé. In mijn tweede jaar ben ik gebuisd - amoureuze toestanden -, ben ik teruggekeerd naar Halle en heb ik me ingeschreven aan het Rits. Tijdens die studie heb ik mogen proeven van het filmwereldje: een rolletje in Verbrande brug, tweede assistent bij de opnamen van Roland Verhaverts Pallieter. Zo ben ik uiteindelijk beland bij wat toen nog de BRT heette. Eerst als regieassistente, dan als programmamaakster, nu als productieassistent."
"Nu werk ik op Verloren land, een programma waarin BV's op zoek gaan naar hun verleden. Soms denk ik: ik zou dat ook willen doen. Hoe, waar? Mijn beide ouders zijn ondertussen al een hele poos overleden, zij kunnen het mij niet meer vertellen. Ik ben blij dat we hen tot de laatste moment hebben kunnen verzorgen. Papa samen met mijn broers en mijn zus in het ziekenhuis, mama bij haar thuis. Een palliatieve thuisverzorgster zei me op een bepaald moment: 'Uw moeder is een pioniersvrouw.' En dat was ze! Tenger, maar kordaat en karaktersterk, warm en gevoelig. In Hongarije was ze ook een beginnende operettezangeres. Ze heeft in Brussel één keer gezongen, in het Brialmonttheater. Haar dood heeft me ook nog maar eens geconfronteerd met het feit dat ik ongelooflijk veel moeite heb met het begrip nooit. Nooit. Mijn mama nooit meer zien, haar nooit meer kunnen vastnemen en nooit meer met haar kunnen praten."
"Mijn grootste schat is mijn zoon. Nadat ik lang geprobeerd had zelf een kind op de wereld te zetten, heb ik voor adoptie gekozen. Matthias is in Antwerpen geboren, in Borgerhout. Zijn mama was een uitgeprocedeerde asielzoekster uit Soedan; na de bevalling is ze ondergedoken. Ze heeft gekozen voor het geluk van haar zoon. Daarom heb ik zoveel respect voor haar en alle moeders in haar situatie. Zij is ook de enige die het contact kan herstellen. Soms zegt Matthias: 'Ik zou graag mijn echte mama eens zien.' Dan is hij bang dat ik boos zal worden. 'Ge begrijpt dat toch, hé mama?' Natuurlijk dat ik dat begrijp, ik zou zelf niets liever willen. Matthias is echt het mooiste in mijn leven. Hij heeft een groot hart, een mooi hart, maar het kan ook een karaktertje zijn. Een echte Afrikaan ook, hij doet de dingen graag traag. Goed, maar traag."
"Ik heb met Matthias altijd Hongaars gesproken, van toen hij een baby was. De eerste reis die we naar het buitenland hebben gemaakt, was naar Hongarije. In de familie konden ze hun oren niet geloven dat hij de taal verstond en best goed kon spreken. Nu hij naar school gaat in het Nederlands, is zijn kennis van het Hongaars erop achteruitgegaan. Ook ik ben daar verantwoordelijk voor. Daarom heb ik hem gezegd dat we voortaan meer naar Hongarije op reis gaan. Ik heb nog te veel familie daar, het zou zonde zijn om die band niet te onderhouden."
Lees meer over: Schaarbeek , Samenleving
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.