Tweehonderd jaar Joseph Poelaert: Miskend genie of voor altijd 'skieven architect'?

Kris Clerckx
© BRUZZ
29/03/2017

De naam Joseph Poelaert roept bij de meeste Brusselaars het beeld op van het kolossale Justitiepaleis. Toch realiseerde Poelaert nog veel meer opmerkelijke gebouwen en monumenten in onze hoofdstad. Precies tweehonderd jaar na zijn geboorte trekken we op verkenning. Bekijk hier de interactieve versie van het artikel.

Van een valse start gesproken. Aan de gevel van het nummer 76 in de Lakensestraat, waar Poelaert zijn jeugdjaren doorbracht, is het tevergeefs zoeken naar een herdenkingsbord. Uiteindelijk zit er niets anders op dan aan te bellen, maar bij wie? Bij het Brussels Meldpunt Ouderenmishandeling? Bij het Brussels Overleg Thuiszorg? Of lukraak aan een van de andere deurbellen? De ouderlijke woning van Poelaert blijkt sinds 2011 te zijn omgedoopt tot ‘t Lakenhuis, waarin verschillende Nederlandstalige welzijnsorganisaties zich verzameld hebben. De herinnering aan Poelaert, die zich als tiener bezighield met pianospelen en de bouw van toneeldecors, is hier ver weg.

Meer informatie en verhalen komen we gelukkig op het spoor in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel. Kunsthistoricus Georges Mayer, die zich als professor emeritus tegenwoordig vooral bekommert om de archieven van de Academie, klinkt vol lof over Poelaert: “Hij is een van de meest opmerkelijke architecten uit de Europese geschiedenis. Het Justitiepaleis is baanbrekend. En hij is een oud-student van de Academie.”

Leermeesters

Het inschrijvingsregister met de naam van Joseph Poelaert is bewaard gebleven en bevestigt zijn leeftijd en zijn woonplaats in de Lakensestraat. In Poelaerts tijd volgden om en bij de vierhonderd studenten les aan de Academie. Poelaert kreeg er les van Tieleman Franciscus Suys, de architect van onder meer de Kruidtuin en het Paleis der Academiën. Ook Auguste Payen, de latere architect van het Zuidstation, staat er voor de klas. “Maar Poelaerts opleiding ging verder dan les krijgen van grote namen uit het vak,” vertelt Mayer. “Er heerste in de eerste jaren na de Belgische onafhankelijkheid een hoopvolle en dynamische sfeer in de stad. De Brusselse Academie herleefde en schilder François-Joseph Navez werd als nieuwe directeur aangesteld. Navez stond algemeen bekend als een fervente aanhanger van het neoclassicisme en hervormde de kunstopleiding. Poelaert heeft zich daar zeker door laten beïnvloeden en inspireren.”

Na zijn opleiding aan de Academie trok Poelaert voor enkele jaren naar Parijs, al is er geen zekerheid bij welke architect hij er in de leer is geweest. Bovendien heeft Poelaert er nadien schijnbaar alles aan gedaan om zijn persoonlijke nota’s te laten verdwijnen. Zelfs zijn plannen durfden weleens te verdwijnen!

Stadsarchitect

Voor Poelaerts eerste Brusselse realisatie gaat het naar het Rouppeplein, waar hij in 1846 op vraag van het stadsbestuur de fontein ter ere van oud-burgemeester Nicolas-Jean Rouppe ontwierp. Als je vandaag op het grasperkje rondom de fontein staat, en er wonderwel in zou slagen om niet in een hondenstront te trappen, is de symboliek van het monument duidelijk waar te nemen. Op de met leeuwenkoppen versierde waterbak staat een beeld van een vrouw, die een allegorie van Brussel voorstelt. In de ene hand houdt ze een lauwerkrans en in de andere een miniatuurversie van de Sint-Michielskathedraal.

Blijkbaar was de stad Brussel tevreden over het geleverde werk van de toen bijna dertigjarige Poelaert, die kort daarop aan de slag ging op de dienst Openbare Werken. Als ambitieuze architect moet dat een bijzonder gegeerde post zijn geweest. Midden negentiende eeuw, zelfs nog voor de overwelving van de Zenne, heerste in Brussel al een immense bouwbedrijvigheid. En Poelaert vloog er duidelijk met veel goesting in met tijdens zijn beginjaren onder meer het ontwerp van een nog steeds bestaand schoolgebouw aan de Zuidlaan en de inrichting van het Barricadenplein.

Niet te missen bij een stadsverkenning in het spoor van Poelaert is de Sint-Katelijnekerk, waarvoor hij in 1851 de plannen voorstelde aan het stadsbestuur. “In de loop van de negentiende eeuw is de Sint-Katelijnewijk grondig van uitzicht veranderd,” weet historicus Roel Jacobs. “De dokken van het kanaal werden gedempt en de oude Sint-Katelijnekerk ging tegen de vlakte. Het stadsbestuur was verplicht om een nieuwe kerk op te trekken, waarna er een hevige discussie ontstond. De katholieke partij wilde een neogotisch kerkgebouw als verwijzing naar de historische grandeur van de Kerk, terwijl de liberalen net een bescheidenere positie van de Kerk hoopten aan te tonen. Poelaert raakte zo verwikkeld in een ideologische strijd, die hij met een samenbrengen van verschillende stijlen probeerde te beantwoorden. Een typisch Brussels compromis dus.”

De grootste verdienste van Poelaert is het ruimtegevoel dat hij binnenin de kerk wist te realiseren. Net als in de kathedralen uit de gotiek creëerde hij de drang om bij het binnenkomen meteen naar boven te kijken, al heeft hij daar in de Sint-Katelijnekerk geen kruisbogen of andere typische gotische stijlelementen voor nodig. Opvallend is dat heel veel elementen van de kerk, zoals de torentjes op de steunberen van de voorgevel, louter en alleen decoratie zijn om het geheel meer grandeur en monumentaliteit te verschaffen. Een manier van werken die hij jaren later ook zal toepassen bij het Justitiepaleis.

Plagiaat

Een strenge kanttekening bij dit werk van Poelaert is dat hij zowel op het vlak van tijd als met het vooropgestelde budget in het rood ging. Na vijf bouwjaren moest hij de plannen hertekenen, en uiteindelijk nam architect Wynand het van hem over. Ter verdediging van Poelaert kunnen we wel stellen dat de man in die

dagen overladen werd met projecten. Poelaert won zowat elke architectuurwedstrijd die in Brussel plaatsvond. Zelfs Leopold I was in die periode grote fan van Poelaert, die na de dood van koningin Louise Marie de opdracht kreeg om de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Laken te ontwerpen (en waar hij uiteindelijk ook weer een andere architect het werk moest laten afronden).

Een volgende verrassende stop op het parcours van Poelaert door Brussel is de Muntschouwburg. In 1855 brandde het operagebouw grotendeels af, waarna het stadsbestuur meteen besliste om een architectuurwedstrijd te organiseren. Meer dan twintig kandidaten deden een voorstel voor de reconstructie, Poelaert zelfs drie, maar geen enkel voorstel werd goedgekeurd. Toch ging de opdracht op verzoek van burgemeester De Brouckère naar zijn poulain. In het boek De Munt schrijft Eric Cabris heel nadrukkelijk dat Poelaert zijn plannen op verzoek van de burgemeester helemaal hertekende en de ideeën van zijn concurrenten klakkeloos overnam. De grote zaal, de grote foyer en de andere prachtig decoreerde ruimten van de Muntschouwburg, waar we ons maar wat graag tijdens een avondje opera in laten onderdompelen, zijn dus plagiaat.

Slordig

Eric Cabris beweert in zijn boek ook dat de reconstructie tergend traag verliep. Poelaert ging bovendien zo slordig te werk, dat hij in een eerste fase zelfs de foyers voor artiesten vergat te bouwen. Gelukkig zorgde hij wel voor een correcte uitvoering van de nieuwe bouwmethode met gietijzeren geraamten en gebinten.

Vage plannen van Poelaert en een te late oplevering komen opnieuw ter sprake als we richting bovenstad klimmen.

De 47-meter hoge Congreskolom is een totaal ander werk van Poelaert, dat hij door een architectuurwedstrijd te winnen in de wacht sleepte. Voor dit monument ter herdenking van de Belgische onafhankelijkheid liet Poelaert zich inspireren door de zuil van Trajanus in Rome. Poelaert opteerde voor een hoge onderbouw met daarop de namen van de leden van het Nationale Congres in 1830 en een vrij sobere zuil met bovenaan het standbeeld van Leopold I. Poelaert treuzelde met de materiaalkeuze van de zuil en botste van mening met beeldhouwer Simonis over de sculpturen aan de onderbouw van de kolom. Tijdens de aanslepende constructiefase van tien jaar kregen het monument en zijn architect heel wat kritiek, waarna zelfs koning Leopold I het niet meer zag zitten om aanwezig te zijn bij de inhulding.

Ondanks al die kritiek leverde Poelaert wel feilloos werk met de constructie van de twee omliggende herenhuizen op het Congresplein. Het woordje genialiteit valt zelfs in een vaktijdschrift uit die dagen. Mede dankzij die twee grote huizen maakte Poelaert naam als een van de eerste eclectische architecten in Brussel. Meer dan 150 jaar later heeft het herenhuis, waarin de Haute École Paul-Henri Spaak is gevestigd, wel dringend een opknapbeurt nodig. Het tweede herenhuis is er veel beter aan toe. Een gedeelte ervan is ingenomen door de Ambassade van Liechtenstein en op de benedenverdieping biedt Taverne la Colonne een rustpunt om Poelaerts kolom te bewonderen.

Verderop passeren we het Théâtre Royal du Parc waar Poelaert een luifel liet aanbrengen. En aan de andere kant van het Warandepark, net tegenover het Koninklijk Paleis, bevinden zich twee paviljoenen van zijn hand. De beeldengroep De Lente, die een van de paviljoenen siert, is dan weer werk van zijn broer Victor.

Poelaerts laatste opdracht in zijn functie van stadsarchitect was de brandweerkazerne aan het Vossenplein. Hij stelde nog een kostenraming op en gaf er dan de brui aan. In een brief aan het stadsbestuur, gedateerd op 17 juni 1860, somde hij de redenen op van zijn ontslag: een wankele gezondheid en een teveel aan werk. Had Poelaert misschien last van een burn-out? Of verzweeg hij de ware reden van zijn ontslag?

Nog in datzelfde jaar ging Poelaert alleszins aan de slag als jurylid voor de internationale architectuurwedstrijd voor een nieuw gerechtsgebouw in Brussel. Vreemd genoeg raakte de jury er na twee jaar van discussies niet uit, waarna Poelaert met zijn eigen bombastisch plan op de proppen kwam. Gedurende achttien jaar werd aan het Justitiepaleis gewerkt met heel wat protest bij de inwoners van de Marollen. Poelaerts bijnaam de skieven architect dateert uit die periode. Dat zou een verbastering zijn van chief architect, waarmee de Engelse arbeiders hem op de werf met veel respect aanspraken. Maar niet zo volgens de Marolliens, die er in hun volkstaaltje een spotnaam van maakten.

Campus Poelaert
Zelf zag Poelaert zijn meesterwerk nooit helemaal voltooid. Hij stierf in 1879, drie jaar voor de inhuldiging van het Justitiepaleis door Leopold II. Weinig andere Brusselse monumenten zijn zo veel besproken en fel gecontesteerd, al was het maar voor de vele stellingen die nu al door andere stellingen worden ondersteund. “Gelukkig is er beterschap op komst,” klinkt het bij Dirk Van Gerven, bestuurder van de Poelaertstichting. “Enkele jaren geleden deed toenmalig minister van Justitie Stefaan De Clerck een oproep voor ideeën om aan het Justitiepaleis een nieuwe bestemming te geven. Als antwoord hierop hebben we de Poelaertstichting opgericht met als doel om het Justitiepaleis voor justitie te behouden. Ons concrete masterplan voorziet erin om alle gerechtelijke diensten in en rond het Justitiepaleis te concentreren en zo tot een Campus Poelaert te komen. De mogelijkheid bestaat dat er op lange termijn ook toeristische activiteiten bijkomen, maar een winkelcentrum wordt het alvast niet.” De eerste renovaties, waaronder een scan street voor een betere beveiliging aan de ingang, zouden voor dit jaar zijn. En die renovatie van het Justitiepaleis betekent voor Poelaert, die op het kerkhof van Laken zijn laatste rustplaats vond, vermoedelijk het mooiste eerbetoon voor de herdenking van zijn 200ste verjaardag. Een tentoonstelling of andere evenementen staan er voorlopig niet op de agenda.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni