Verloren verleden: De Brusselse lepralijders
Rond 1150 kreeg ook Brussel een leprozerij. Het gasthuis van Sint-Pieters-ter-Zieken met bijbehorende kapel en kerkhof lag ongeveer op de plaats van het huidige Sint-Pietersziekenhuis. In de 12e eeuw was dit nog een afgelegen oord, een heel eind verwijderd van de eerste stadsomwalling.
De leprozen van Sint-Pieters-ter-Zieken werden eerst verzorgd door een gemeenschap van lekenbroeders en -zusters. Vanaf 1258 ontfermden de Augustinessen zich over deze uitgestotenen.
Maar vrij snel kwam Sint-Pieters-ter-Zieken onder het gezag van het stadsbestuur. En de wethouders waakten er over dit gasthuis niet te veel geld kostte. Rijke melaatsen moesten daarom een groot deel van hun vermogen afstaan aan de leprozerij. Arme melaatsen poogden al bedelend in hun onderhoud te voorzien. Ze moesten ook werken op de boerderij van Sint-Pieters-ter-Zieken.
'Medische' behandeling
Melaatsheid was ongeneeslijk. De behandeling - als die er al was - beperkte zich vooral tot aderlatingen en baden in zwavelhoudend water. De melaatsen kregen ook de raad om tweemaal per week 's avonds hun gezicht te wassen met witte wijn waar rabarber in gekookt was.
De artsen maakten ook graag gebruik van preparaten op basis van slangenvel, slangenvlees en slangenolie. Lepra is een huidziekte en slangen kunnen vervellen. Daarom hoopten men dat de lepralijder ook een nieuwe huid zou krijgen als hij maar voldoende slangenvlees at.
Uitgestoten
Wie aan lepra leed, werd van de ene dag op de andere uit maatschappij gesloten. Dit leidde tot schrijnende toestanden: mannen werden gescheiden van hun vrouw, kinderen van hun moeder.
In de middeleeuwen beschouwde men lepralijders eigenlijk als doden. Dat blijkt uit het ritueel van de Separatio, de uitsluiting uit de gemeenschap. De melaatse werd van zijn huis naar de kerk gebracht terwijl identiek dezelfde liederen werden gezongen als bij een begrafenis. In de kerk stond een doodskist opgesteld als bij een echte begrafenis. Gedurende heel de mis moest de melaatse achter zijn eigen doodskist blijven staan. De priester gooide zelfs wat aarde op zijn voeten van de lepralijder.
Vrees voor besmetting
De overheid waakte er over dat lepralijders duidelijk herkenbaar waren, om besmetting te vermijden. In 1459 verplichtte de Boergondische hertog Filips de Goede de leprozen in Brabant een loden medaillon rond de hals te dragen.
De verworpenen der aarde moesten rondlopen in een wijde grijze mantel, doorweven met rode draden. Op die manier vielen de talrijke bloedvlekken minder op. Ze verborgen hun hoofd onder een grote hoed met brede rand. Leprozen die in Brussel gingen bedelen, moesten met een ratelaar hun komst aankondigen. Zo konden andere mensen zich op tijd uit de voeten maken.
Tijdens de 16de eeuw was de ziekte vrijwel uitgestorven in Brussel. Sint-Pieters-ter-Zieken werd uiteindelijk een klooster dat in 1783 door keizer Jozef II afgeschaft als een "nutteloze instelling". Zo werd Sint-Pieters een bijhuis van het Sint-Jansziekenhuis.
Lees meer over: Samenleving
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.