Wonen in Brussel: Fritz Bouvry, pastoor

Karel Van der Auwera
© Brussel Deze Week
23/03/2006
"De grootste charme van Brussel is Brussel zelf; steeds weer is er iets nieuws te ontdekken. De echte Brusselaar is bovendien een je m'en foutist, relativeren is zijn tweede natuur en daar kan ik goed mee leven. Met de jaren ben ik mij zelf ook meer en meer Brusselaar beginnen te voelen, en ben ik vergroeid geraakt met mijn buurt, de Brabantwijk. Een buurt die ik met de jaren drastisch heb zien veranderen, van blank naar gekleurd." Fritz Bouvry (59), pastoor.

Liedtsstraat, Schaarbeek. Krisko, de langharige Jack Russell van het huis, trippelt kwispelstaartend mee naar de eerste verdieping, de werkkamer. Hij vindt het bezoek blijkbaar hoogst interessant. Boven, een knusse oase van rust waar pastoor Bouvry zich op tijd en stond kan terugtrekken om de batterijen weer op te laden. Dat is ook nodig, de buurt is niet meteen de rustigste van Brussel. Maar mijnheer pastoor kan tegen een stootje, de leerschool die hij liep in de Noordwijk, ten tijde van de grote kaalslag, was er een om u tegen te zeggen.
"Brussel was indertijd geen evidente keuze. Nieje, nieje," beaamt mijn gastheer, met een accent dat zijn West-Vlaamse roots verraadt. "Ik ben inderdaad opgegroeid in een West-Vlaams dorpje. Pittem, tussen Roeselare en Tielt."

"In 1969 ben ik hier aangekomen, in de Sint-Rochusparochie in de Noordwijk. Ik was toen nog geen priester, liep stage. Tijdens de week zat ik in Leuven, tijdens de weekeinden en in de vakantie zat ik in Brussel. Het was een harde tijd, ik heb gans dat spel van Vanden Boeynants en Charlie De Pauw van nabij meegemaakt."
"Aanvankelijk boezemde Brussel me angst in, maar dat is snel overgegaan. Met name het bruisende leven in de wijk maakte veel indruk op mij, de samenhorigheid van de mensen die harde noten kregen te kraken, nog meer. Automatisch werd ik ook meegezogen in de sociale strijd die de bewoners leverden tegen de macht van de speculanten, het grote geld. Manifestaties met op kop mensen als pastoor Swinnen en professor Albert Martens, die toen ook zijn begonnen met een sociale dienst avant la lettre. Mon Dieu, dat was 't een en 't ander, die periode."

"Er was helaas ook weinig in te brengen tegen de macht van het grote geld, alles was toch bedisseld over de hoofden van die mensen heen. Ikzelf hielp waar het kon: huizen die tot afbraak waren gedoemd opkalefateren, schilderen. Als protest, om aan te tonen dat ze nog goed bewoonbaar waren. Ook wijkbewoners die op straat waren gezet helpen verhuizen met een camionette van de parochie. Ik heb daar mooie dingen gezien, maar surtout nog veel meer miserie. Mensen die, omdat ze weg moesten, er een eind aan maakten, in de vaart sprongen."

"Recht tegenover het geraamte van de eerste WTC toren, hadden we ook een magazijn in de oude gebouwen van Coulier, de brouwerij. Die gebruikten we als opslagplaats voor meubels en kleren, die we her en der gingen ophalen bij mensen die van hun oude brol af wilden geraken. Die meubels en kleren verkochten we voor een appel en een ei aan de migranten die toen begonnen toe te stromen, de Marokkanen en de Turken."
"In 1972 is pastoor Swinnen plots gestorven en is ook de kerk van Sint-Rochus, die pal in het midden van de wijk stond, onder de sloophamer gesneuveld. Dan is het snel gegaan en is heel die buurt in een mum van tijd tegen de grond gegaan. Die tijd in Sint-Rochus was de hardste die ik in al mijn jaren in Brussel heb meegemaakt, maar ook de schoonste, de meest interessante. Ik heb daar te velde, met vallen en opstaan, leren omgaan met mensen van alle slag. De beste leerschool die ik mij maar enigszins kon indenken. Het heeft mij bovendien gesterkt in het besluit in Brussel te blijven."

"Ook mijn Frans heb ik hier geleerd. Onder meer door mijn werk in de jeugdclub, die ik in 1972 heb helpen oprichten. Ik heb daar heel goede herinneringen aan overgehouden, taalstrijd bestond niet in de club. Dat was gemengd, Nederlands-Frans, Brussels, zeg maar. Van 1976 af is die club steeds meer Marokkaans getint geworden. Een heel andere mentaliteit, maar ook daar kon ik me goed in vinden. In 1980 ben er helaas mee moeten stoppen. Mijn werk in Schaarbeek, waar ik drie jaar eerder, na mijn wijding, was benoemd in een equipe van vijf priesters, begon teveel van mijn tijd op te slorpen. De Foyer van Sint-Jans-Molenbeek heeft de club vervolgens gedeeltelijk overgenomen."

Curé pédé
Dat werk in Schaarbeek, in de Brabantwijk, behelsde aanvankelijk vijf parochies: Sint-Franciscus; Sint-Elisabeth aan de Cage aux Ours; Sint-Servaes en vooral Sint-Jan- en Nikolaas in de Brabantstraat én Sint-Marie. "Toen ik hier aankwam was het toch een beetje schrikken. De Vlaamse pastorale was juist begonnen; voor heel wat Vlamingen was dat het sein om zich strijdbaar op te stellen, omdat ze zich bevrijd wisten van het 'juk van de Franstaligen'. Dat was niet mijn ding, ik was in Sint-Rochus gewend dat Frans en Vlaams aan hetzelfde zeel trokken. Bij de kolenbedeling op zaterdag, het verhuizen, het ontwikkelen van sociale acties kwamen toen zelfs groepen uit de Vlaanders een handje toesteken. Ook in Schaarbeek ben ik in die houding blijven volharden: het is niet zo dat ik op mijn mesthoop zit en de Franstaligen op die van hen. Verre van zelfs."

"Mijn eerste woonst lag in de Hulpstraat, het laatste stukje Sint-Joost-ten-Node. Daar had ik een goed contact met de allochtonen, het was er heel volks. De mensen leefden er een beetje in een gesloten gemeenschap en dan leer je automatisch met elkaar om te gaan. Ik herinner me nog heel goed dat ze 's morgens vroeg in mijn auto hadden ingebroken en dat mijn buur, een Turk, kwam afgelopen en zei: Moet ik u voeren? We zullen hem achtervolgen."

In 1982 werd Fritz benoemd tot pastoor van Sint-Jan- en Nikolaas en is hij verhuisd naar de Liedtsstraat, waar hij nog steeds woont. Links om de hoek is er de Aarschotstraat, met de prostituees. Rechts om de hoek de Brabantstraat, de Maghreb. "Aanvankelijk was het hier afzien. Tja, als ze weten dat je pastoor bent, dan word je scheef bekeken; de islam en pastoors, dat gaat niet zo goed samen, hé. Dat was zelfs vrij agressief, dat wantrouwen. Ik had een auto en daar werd van alles op geschreven - curé pédé en meer van dat moois - en uiteindelijk is hij eraan moeten geloven. Nu is dat gelukkig voorbij, is het respect wederzijds, al blijft er een afstand bestaan. Het gebeurt dat ze goeiedag zeggen, het gebeurt dat ze geen goeiedag zeggen. Het is wat het is. De Maghrebijnen hier doen ook geen beroep op mij. Of het moest zijn dat ze komen vragen om de sleutel van de parochiezaal, die nog niet zo lang geleden werd gerestaureerd."

De hele dag open
Sint-Jan- en Nikolaas, de kerk waarvoor Fritz Bouvry als pastoor verantwoordelijk is, ligt in het hart van de Brabantstraat. Een katholiek eiland, middenin een moslimgemeenschap. "Ik heb die straat nog gekend toen er omzeggens alleen Belgen, Europeanen, handel dreven. Nu is er bij mijn weten nog slechts één blanke nijveraar. Een bakker, een Pool, die al die jaren stand heeft gehouden. Het is dus anders dan vroeger, maar daar zit ik allerminst mee. Ik vind het zelfs goed, want tussen de jaren tachtig en negentig was die straat helemaal aan het verloederen; de Belgische commerçanten hielden het voor bekeken, ongelooflijk veel huizen kwamen leeg te staan, de ooit zo levendige straat was dood. Dan hebben de allochtonen alles in handen genomen, ze kochten huizen, begonnen handel te drijven. Nu bloeit de straat opnieuw, zij het als moslimdorp."

"Toen ik hier in de Liedtsstraat mijn intrek nam, waren nog drie vierden van de bewoners Belgen. Nu zijn er nog twee of drie, onder wie de garagist, Opel Bert. Vroeger waren we hier ook met vijf Nederlandstalige priesters, voor vijf parochies. Nu sta ik er alleen voor, samen met een parochieassistente, in drie parochies."
"Graag zou ik de kerk van Sint-Jan- en Nikolaas dagelijks open houden en gebruiken voor onthaal: uit ondervinding weet ik dat de mensen komen vanaf het moment dat ze zien dat de kerk open is. Het kan echter alleen maar mits het verzekeren van een permanentie. Na Pasen gaan we daar met de Franstaligen echt werk van proberen te maken. Voor de restauratie van de kerk heb ik hetzelfde gedaan, toen kwamen er mensen van alle komaf. Om te babbelen, te bidden. Veel Afrikanen ook die om wijwater of een zegen kwamen vragen, prostituees die een keerske kwamen branden. Ik heb zelfs ooit een van die meisjes op blote voeten binnen aangetroffen. Ze wilde van geen hulp weten, ondanks mijn aandringen. Ik zei: Ik zal u een pakje friet gaan halen, blijf hier zitten. Toen ik terug kwam was ze verdwenen."

Gasten in huis
Net zoals zijn collega's in het Brusselse heeft Fritz Bouvry zich van in den beginne meer bezig gehouden met het helpen van mensen, dan met het redden van zieltjes. Schoon werk, zoals hij het zelf noemt. "Er komt enorm veel bij kijken, ja. Enorm veel. Alleenstaanden, daklozen, ik word er zelf niet rechtstreeks mee geconfronteerd, omdat hier in de wijk instanties zijn die er zich om bekommeren. Vanuit de Nederlandstalige pastorale is hier een wijkwerking opgezet, het wijkpartnership in de Dupontstraat. Er is hier ook een antenne van Poverello, die vanuit de parochie is gegroeid. Een paar huizen hiervandaan is er een vestiging van Aksent, een programma van de VGC. Daar kunnen daklozen en andere sukkelaars twee keer per dag terecht voor een maaltijd en worden er ook allerlei activiteiten gehouden."

"Van '78 tot '97 heb ik gewerkt met jongeren die door het Jeugdbeschermingscomité werden geplaatst. In die tijd woonden hier constant drie, vier van die gasten. Jongens met een verleden, die een nieuwe start moesten nemen." - Fritz wijst naar een schilderij, een foetus voorstellend - "Dat heeft een van die gasten gemaakt, zie. Er waren er anderen die niets wilden doen, die we moesten pousseren. De tijd dat ze hier waren zullen die jongens wel gelukkig geweest zijn, denk ik, ik nam hen zoals ze waren. Sommigen zijn achteraf goed terechtgekomen zijn, anderen hervallen."

"Het idee voor het opvangtehuis was gegroeid vanuit de jeugdclub in de Noordwijk, de meeste van mijn gasten daar waren Franstalig. Toen de jeugdwerking ministerieel werd gescheiden in een Franse en een Vlaamse vleugel, werd me met zachte aandrang gevraagd te herbeginnen met Nederlandstaligen. Geen haar op mijn hoofd echter dat eraan dacht m'n jongens op straat te zetten. Uiteindelijk is er dan een compromis uit de bus gekomen: mijn administratie kwam toe in het Nederlands, gesubsidieerd werd ik door de Franse Gemeenschap."

Duivenmest en wildplassers
Het is half zes. Hoog tijd om naar Sint-Marie te gaan, voor het opdragen van de woensdagmis. "Niet te laat komen is de boodschap, want we moeten er alles zelf doen. De tijd dat er een koster was, ligt spijtig genoeg al lang achter de rug."

Op straat, tussen het gewriemel op het Liedtsplein: rommel, een achtergelaten kapotte gootsteen.
"Ik voel me hier perfect thuis, ben vergroeid met de wijk. Maar de nonchalance van de mensen, die alles op straat laten slingeren, stoort me af en toe. Net als het wildplassen; in mijn kerk stroomt het soms tot binnen. Ik ben geen haarkliever, maar het gedrag van de mensen moet toch binnen de perken blijven van wat sociaal aanvaardbaar is."

"Diezelfde nonchalance maakt echter tevens de charme uit van deze gemeente, deze stad. Ik ben hier graag, zie mij nog niet te snel vertrekken. Bovendien is het straatbeeld fel verbeterd, levert de gemeente de nodige inspanningen."

"De buitenstaander, die blijft het echter met een wantrouwend oog bekijken. Ik ontvang hier soms groepen uit Vlaanderen. Als ze de Aarschotstraat zien, trekken ze zo'n ogen. 'Hoe kunt ge dat hier in 's hemelsnaam uithouden?', zeggen ze dan. Als er familie komt, van hetzelfde laken een broek. Ze komen met de trein, uit angst dat er anders een ruit wordt ingeslagen of dat ze verloren rijden."

We zien de koepel van Sint-Marie opdoemen. Weer valt me op hoe mooi die kerk eigenlijk wel is.
"Ze is inderdaad prachtig gerestaureerd, ik had het nooit durven dromen na de brand van 1986. Nu nog de binnenkant. De elektrische vloerverwarming is er al, het schilderwerk moet nog gebeuren. De discussie is: gaan we ze schilderen zoals ze voorheen was, met die prachtige motieven? Of gewoon in het wit? Het eerste zou natuurlijk veel mooier zijn, maar is ook erg duur. Ondertussen ben ik al tevreden dat de kerk nu is zoals ze is. Toen ik hier toekwam in 1977 lag er overal duivenmest. Zo groot als de kerk was, een halve meter dik; je moest je broekspijpen oprollen om je een weg te banen."

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni