Wonen in Brussel: Lydia De Pauw-Deveen (77)
Elsene, Kluisstraat. Op het afgesloten terras wachten me heerlijk geurende koffie en gebrande suikerkoekjes met chocola én een prachtig uitzicht op de vallei van Elsene en het Flageygebouw. In het appartement valt meteen de voorliefde van Lydia en wijlen haar man, Frans De Pauw, voor kunst en art-decovoorwerpen op. Op de eettafel ligt een berg paperassen.
"Je moest mijn bureau vooraan eens zien, daar is het nog veel erger gesteld. Dozen en dozen propvol boeken, documenten, dossiers, krantenknipsels... Ik ben nu druk doende alles te sorteren. Uit vrees dat mijn zoon en dochter niet zouden weten wat ermee aan te vangen na mijn dood."
"Dat het zo'n enorme berg is geworden, is mijn schuld; als oorlogskind kan ik letterlijk nog geen touwtje weggooien. Bovendien heb ik zoveel belangstelling voor van alles en nog wat, dat het allemaal wat te veel wordt. Ik kom nog altijd tijd te kort, ook voor mijn hobby's: portretten maken en, in mindere mate, koken. Ik begrijp niet dat mensen zich kunnen vervelen."
Duizend procent Brusseles
Mijn vieve gastvrouw, die honderduit praat, is ook een opgetogen gastvrouw. De reden daarvoor? De uitslag van de verkiezingen. "In Elsene zijn er meer vrouwen dan mannen in de gemeenteraad verkozen. Als activiste in de vrouwenbeweging kan ik daar alleen maar blij om zijn. Ook onze Vlaamse schepen, Pascal Dufour, heeft het met 480 voorkeurstemmen uitstekend gedaan. Nog blijer stemt me het feit dat de opgang van extreem rechts is gestuit, ik denk toch dat de 0110-concerten daar veel goed aan gedaan hebben. Zowel het Vlaams Belang als het Front National stelt in Brussel sowieso al weinig voor. De Brusselaar is nu eenmaal geen klager, hij kan tegen een stootje en neemt zichzelf niet al te zeer au sérieux."
De geschiedenis van de Deveens en de De Pauws is al meer dan honderd vijftig jaar met Brussel verweven. En met de Vlaamse strijd. De Pauw-Deveen noemt zich 'duizend procent Brusseles'. "We zijn steeds Vlaamsgezind gebleven, wat allerminst evident was. De anekdotes die mijn grootvader daarover vertelde, zijn legio. Bijvoorbeeld dat hij in de tram in het Nederlands wou betalen en prompt weer op straat werd gezet. Nog een voorbeeld: toen mijn vader als jong onderwijzer postuleerde voor een plaats in het Franstalig onderwijs, moest hij bewijzen dat hij zijn vader tijdens de oorlog had geholpen bij het uitgeven van een sluikblaadje in het Nederlands voor de Weerstand."
Toen er eindelijk Nederlandstalig onderwijs in Brussel kwam, hebben vader en moeder Deveen de kleine Lydia daar prompt naartoe gestuurd. "Dat was in de Rijksmiddelbare School in Schaarbeek, waar mijn moeder muzieklerares was. Zij werd daar onvermijdelijk op aangesproken door collega's: 'Mais enfin, vous mettez votre fille dans une classe de paysannes!' Doelend op het feit dat er in de klas meisjes van de Rand zaten, dat waren voor hen des petites paysannes flamandes. Mijn ouders hielden voet bij stuk, al waren de omstandigheden waarin we les kregen, verre van ideaal: alle leerlingen van het eerste, tweede en derde leerjaar zaten samen in één piepklein lokaaltje, met één onderwijzeres voor de drie jaren."
Oorlog
"Ik heb de Tweede Wereldoorlog bewust meegemaakt. Urenlang staan aanschuiven voor een emmertje met haring en slecht brood. De eerste winter hebben we honger geleden, maar daarna hebben we ons zo georganiseerd dat er toch voldoende op tafel kwam. Mijn vader teelde bonen en sla op bouwgrond in Woluwe, we kenden mensen in Wechelderzande en gingen er geregeld naartoe om eten te halen en er een paar dagen vakantie door te brengen. Mijn vader en ik op de fiets, mijn moeder meestal met de tram: 63 kilometer op, 63 kilometer af. Een hele dag onderweg voor een beetje voedsel, telkens een avontuur. Soms viel het serieus tegen. Zo herinner ik me dat moeder, na een hele dag in de regen gefietst te hebben, in Vilvoorde op de tramrails slipte. De eieren die ze in een zakje aan het stuur had, waren gebroken. Nu kan ik erom lachen, maar op het moment zelf was het een kleine ramp."
"Het waren ook gevaarlijke tijden. Een vriend van mijn vader is gefusilleerd in het eerste jaar van de oorlog, twee familieleden hebben in concentratiekampen gezeten. Maar die hebben het gelukkig overleefd. Een van beiden was Herman Liebaers, die later onder koning Boudewijn Grootmaarschalk van het Hof is geworden. Mijn vader is met een beetje geluk buiten schot gebleven. Hij hield zich voor de Weerstand bezig met de sluikpers en ik heb hem zelfs af en toe geholpen: bij mensen iets afleveren, gecodeerde boodschappen overbrengen..."
Rode Leeuw
Na de oorlog en haar middelbare studie, Grieks-Latijns aan de atheneumafdeling van de rijksmiddelbare school in Molenbeek, werd Lydia Deveen naar de ULB gestuurd. Germaanse. Zelf koos ze er nog kunstgeschiedenis bovenop. "Mijn moeder was ambitieus voor mij. Toen we verhuisden naar de Jeruzalemstraat in Schaarbeek - ik was toen pas een jaar oud -, zei ze: 'Hier passeert de tram naar de universiteit. Dat zal goed zijn voor onze dochter.'"
De universitaire studie was het begin van een vruchtbare academische carrière, maar ook van een leven waarin sociaal, cultureel en politiek engagement centraal staan. Met als medestander haar man, Frans De Pauw, die mee aan de basis heeft gelegen van de oprichting van de VUB en de bouw van het AZ. "Zonder hem zou het AZ er nooit gekomen zijn. Hij is er ook overleden, dat was zijn wens."
Bibliothecaris bij de Koninklijke Bibliotheek, conservator van het Prentenkabinet, hoogleraar Kunstgeschiedenis aan de VUB, staatssecretaris van het Brussels Gewest, senator, voorzitter van de Brusselse Commissie voor Monumenten en Landschappen, voorzitter van de Vermeylenkring, ondervoorzitter van de Vereniging voor Tentoonstellingen van het PSK: het is maar een kleine greep uit de functies die Lydia De Pauw-Deveen in haar rijke loopbaan heeft bekleed. Steeds met inzet, en onverzettelijk als het algemeen belang in het gedrang kwam. Een engagement, ook, waarin ze onveranderlijk met de Brusselse realiteit rekening diende te houden.
"Een heel mooi ogenblik voor mij was de oprichting van de Rode Leeuwen. De splitsing van de federatie, waarbij vooral socialistische intellectuelen aan de kar trokken, met als voorman Hendrik Fayat. Daar heerste werkelijk een pioniersmentaliteit. Voor mij is dat het echte startpunt geweest van mijn politieke activiteit, ik ben toen opengebloeid: de Rode Leeuwen waren socialistisch én Vlaams, helemaal mijn ding. Voor de Franstaligen waren we geen socialisten meer. Toen ik in 1971, tot mijn eigen verbazing, als enige was verkozen in de agglomeratieraad, heb ik me dan ook met opzet in het rood gekleed om te affirmeren dat ik socialist in hart en nieren was. Dat is daarna min of meer een verslaving geworden."
Kortzichtig Vlaanderen
"In Vlaanderen begrepen en begrijpen ze nog steeds niet dat wij ook in het Frans de Vlaamse zaak verdedigden. Ik weet nog hoe ik in 1967, op een partijvergadering van de toen nog unitaire socialistische partij, zo in mijn wiek was geschoten door het franskiljonse discours dat ik het woord heb gevraagd en gezegd wat ik ervan dacht. In het Frans. De taalpurist Marc Galle, die toen ook in de zaal zat, zweeg in alle talen. Maar achteraf verweet hij me dat ik niet in het Nederlands had gesproken!"
"Tja, Brussel, Vlaanderen wil of kan de stad blijkbaar niet vatten. Ze willen er zo weinig mogelijk mee te maken hebben. Ik ben lang lid geweest van het partijbureau, en telkens als ik daar mijn mond opendeed over Brussel - of over vrouwen -, waren er die de krant opensloegen, of me scheef bekeken. Waarop voorzitter Karel Van Miert dan zei: 'Kort hé, Lydia.' Vandaag nog heb ik een artikel in De Morgen gelezen over het percentage verkozen vrouwen. In Vlaanderen; over Brussel geen woord. Ik vind het zo jammer dat er zo wordt neergekeken op Brussel. Of misschien is het zelfs wel haat. Brussel is toch de hoofdstad van Vlaanderen, iets waartoe ik, bescheiden, mijn steentje heb bijgedragen: toen ik staatssecretaris was, heb ik speciaal Rika De Backer en Hugo Weckx uitgenodigd voor een lunch om dat te suggereren. Een paar maanden geleden heb ik Hugo nog gevraagd of die conversatie belangrijk is geweest. 'Ja,' zei hij, 'dat heeft wel meegespeeld.'"
"Ik denk ook dat de meerderheid van de francofonen in grote lijnen aanvaardt dat de Nederlandstaligen hier hun plaatsje opeisen. Op de uitzonderingen na. Bijvoorbeeld de broer van Philippe Moureaux, Serge, een advocaat die zich inzet voor de migranten, maar de Vlamingen haat. Wat zo'n mens bezielt, daar kan ik werkelijk niet bij. Zoiets stoort, net als de houding van de burgemeesters en schepenen van de Brusselse gemeenten die denken: de Vlamingen krijgen toch geld van de Vlaamse Gemeenschap, dus hoeven wij niets te geven. Ze vergeten daarbij heel kortzichtig dat Brussel, door al die pendelaars, overdag voor de helft een Vlaamse stad is. Ze denken ook dat er maar tien procent Vlamingen in Brussel zijn en ze besluiten daaruit dat de rest, negentig procent, Franstalig is. Dat klopt dus pertinent niet, er zijn hier maar liefst bijna tweehonderd nationaliteiten!"
Maar ondanks het gehakketak van sommige politici kun je onmogelijk ontkennen dat er hier een tamelijk goede verstandhouding heerst. "Zeker als het om cultuur gaat, en dat is alweer iets wat ze in Vlaanderen niet begrijpen. Die aanval van Louis Tobback: ongehoord. Hij gebruikte de argumenten van de Franstaligen om te zeggen hoe weinig Nederlandstaligen er wel in Brussel zijn, en dat er bijgevolg te veel Vlaams geld naar de Brusselse cultuurinstellingen gaat. Zijn enige motief daarvoor was dat hij meer geld voor Vlaams-Brabant wil, daarbij vergetend dat veel inwoners van datzelfde Vlaams-Brabant naar Brussel komen voor culturele activiteiten en onderwijs. En van culturele activiteiten bruist het in Brussel, je kunt elke avond wel ergens naartoe als je dat wilt."
New York
Het hoeft geen betoog: De Pauw-Deveen zou nergens anders meer willen wonen dan in Brussel. "Al is dat niet altijd zo geweest. Toen ik met Frans in 1954 dankzij een beurs een jaar in New York had geleefd, was het onze droom om afwisselend zes maanden in Parijs te wonen, zes maanden in Londen, zes maanden in Rome... We waren gewoonweg verzot op de grootstadatmosfeer; met het Brussel van toen hadden we het een beetje moeilijk. Te klein, te provincialistisch, te weinig anonimiteit. Maar dat is ondertussen gelukkig veranderd."
"Mijn kinderen hebben Brussel helaas verlaten. Vanaf het moment dat ze zelf kinderen hadden, wilden ze een huis met tuin en garage, en dat konden ze zich hier niet permitteren. Mijn dochter woont nu in Meise, mijn zoon in Asse. Maar ze zijn nog wel gehecht aan de stad. Bregje, mijn oudste kleindochter, studeert wiskunde en filosofie aan de VUB en zit bij mij op kot. De tweede, Wiene, is nu in Spanje om de taal te leren. De andere kleindochter, Elise, die uitstekend kan paardrijden, zit in Jette op school. En dan is er nog Marnix, maar die is pas tweeëneenhalf."
Lees meer over: Samenleving
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.