Regisseur Kato De Boeck verhuisde begin dit jaar van Laken naar Schaarbeek. Speciaal voor BRUZZ schrijft ze een eindejaarsessay, waarin ze reflecteert over die beweging. Wat zegt het over haarzelf en haar verhouding tot Brussel? “De twijfels over de inrichting van mijn appartement veranderden in twijfels over de inrichting van mijn leven.”
Het eindejaarsessay van Roomies-regisseur Kato De Boeck: 'De laatste sessie van het jaar'
Kato De Boeck
Regisseur en scenarist van onder meer de kortfilm Provence en de bekroonde VRT MAX-reeks Roomies (samen met Flo Van Deuren). De opnames van het tweede seizoen zijn net afgerond en de release staat gepland in het najaar van 2025.
Op de kleine Ring ontketent een opgehouden bus een kakofonie van claxons. Op het fietspad verspert een omgevallen step de weg voor een groepje fietsers. Hun frustratie klinkt minstens even luid. “Hoe gaat het vandaag, Kato?” Een zachte stem trekt mijn blik weg van het raam. Het gebouw waarin ik me bevind, is grotendeels ingenomen door de kantoren van Vlaams Belang, maar ik vertoef gelukkig op de enige verdieping die écht telt: een therapeutisch centrum.
Mijn psycholoog kijkt mij geduldig aan. Hoe gaat het? Een vraag die onmogelijk te beantwoorden is de laatste tijd. Ik richt mijn blik opnieuw naar buiten. Vijf minuten geleden was ik bij die metro-uitgang daar getuige van een diefstal. Twee grote mannen beroofden één heel kleine man: de een legde de roltrap stil, terwijl de ander de portefeuille uit de rugzak van het nietsvermoedende slachtoffer plukte. Als toeschouwer keek ik ernaar en deed ik niets. Veilig achter het raam op de vijfde verdieping overvalt mij het schuldgevoel. Waarom heb ik niet ingegrepen? Zou ik anders hebben gereageerd als ik me niet zo onrustig had gevoeld?
In het begin van dit jaar verhuisde ik van Laken naar Schaarbeek, en voor het eerst alleen. Na tien jaar cohousen was dat een grote stap. Omdat ik altijd bij anderen introk en enkel mijn bed mee verhuisde, had ik nooit eerder eigen meubels moeten kopen. Dagenlang scrolde ik door tweedehandsapps en designwebsites, obsessief op zoek naar een zetel die mij precies zou vertellen wat voor een Brusselaar ik eigenlijk ben. De twijfels over de inrichting van mijn appartement veranderden in twijfels over de inrichting van mijn leven. Zocht ik meubels? Of mezelf? Op Brussel Verniet wisten ze het ook niet. In mijn nieuwe plek probeerde ik steeds meer te ontsnappen aan de hectiek van de stad, die ook in mijn hoofd was binnengeslopen.
Vijf minuten geleden was ik bij die metro-uitgang getuige van een diefstal. Als toeschouwer keek ik ernaar en deed ik niets.
Na de therapiesessie kies ik voor een wandeling naar huis. Onderweg kom ik, zoals altijd, de man op de hoek tegen. In dezelfde grauwe kleren en met dezelfde kartonnen beker. Ik heb geen cash, dus ik ontwijk zijn blik, alsof ik daardoor niet hoef te erkennen dat hij niet eens een plek heeft om een zetel te zetten.
Ik nader het Josaphatpark, de drukte van de stad vervaagt. Bij een van de vijvers blijf ik staan. Het is hier waar ik voor het eerst de hand van een geliefde durfde vast te nemen. Hun vingers op zoek naar zekerheid, de mijne op zoek naar rust. Ze hebben het koud nu. Ik laat mijn handen in mijn zakken glijden en mijn blik over de trillingen van het water. Het lijkt alsof de vijver zichzelf ook probeert te kalmeren. Wat verderop lacht een oude vrouw me toe. Zou zij ook iemand missen? Nu ook trillingen in mijn jaszak. De WhatsAppgroep van mijn voetbalploeg herinnert mij eraan hoe laat het is. Herinnert mij aan tijd tout court.
De glazen sportzaal waarin we trainen vormt op deze koude winteravond het enige lichtpunt tussen de verlaten ‘Cinqs Blocs’. Ik stretch tegen een paal, terwijl ik de botsende ballen en piepende zolen achter mij nog even niet probeer te horen. Naast mij knopen andere laatkomers hun veters en de gesprekken aan elkaar. Een verrekte kuitspier, een mislukte date, een dodelijke steekpartij hier niet zo ver vandaan. De zoveelste. Mijn ploeggenoot vraagt zich luidop af of het wel goed gaat met onze stad. Ik overweeg mijn metroverhaal te vertellen, maar twijfel te lang en luister dan zelf al niet meer. Een typisch symptoom van uitputting, zei mijn psycholoog daarnet.
Slaaptentjes
Op de fiets naar huis passeer ik langs de Sint-Pietersstraat waar de jonge student de messteek niet overleefd heeft, maar het lijkt alsof het centrum hem alweer vergeten is. Geheugenverlies, een tweede symptoom. Eenmaal voorbij de kleine Ring verandert het landschap snel: strakke kantoorgebouwen en ergens daartussen een vernieuwd Noordstation. Onder de brug dringt de geur van urine zich aan mij op. Ik hou mijn adem in. De geïmproviseerde slaaptentjes confronteren me opnieuw met hoe onze stad ook mensen in leven vergeet. Waarom vraagt niemand hun om dit essay te schrijven?
Ik nader het Josaphatpark, de drukte van de stad vervaagt. Bij een van de vijvers blijf ik staan. Het is hier waar ik voor het eerst de hand van een geliefde durfde vast te nemen.
Thuis lacht mijn opa me toe. Zijn wit omrande foto prijkt tussen een drietal geboortekaartjes. Op zijn achtentachtig jaar straalt mijn opa alsof hij er nog altijd bij hoort. Volgens mij hield hij nog meer van Brussel dan ik. Hij wilde zo graag mijn nieuwe appartement bezoeken, maar die eerste maanden dacht ik het te druk te hebben. Geklop op de deur. Even geloof ik dat hij dan toch nog op bezoek komt, maar als ik opendoe, staat mijn buurman daar. Hij vertrekt naar Marokko om zijn familie te bezoeken en heeft eieren op overschot. Dankbaar neem ik ze aan, ook al heb ik er zelf nog zes. Ik glimlach terwijl ik de deur laat dichtvallen. Een omelet maken, dat had opa mij geleerd. Eindelijk honger.
Knagend schuldgevoel
Terwijl ik mijn maaltijd gulzig naar binnen werk, zet ik mij nog even aan dit essay. Alle zinnen die ik door Chat GPT liet verbeteren, pas ik weer aan. Een knagend schuldgevoel daarover vrat mij al de hele dag op. Gebrek aan relativeringsvermogen? Een derde symptoom. Ik schrap en herschrijf tot ik mij geen fraudeur meer voel. Naast mij op tafel vraagt een vergeten stapeltje politieke flyers mijn aandacht. Een voor een hebben ze mij proberen te overtuigen: van links naar rechts – nooit naar rechts, zijn ze gek? Een man op de cover kijkt mij scheef aan; ik kijk nog schever terug. Volgens mij is hij net een fraudeur genoemd. Het straatbeeld waar ik vandaag met ingehouden adem voorbijfietste, tonen deze flyers niet. Zou mijn stem bij de laatste verkiezingen hier ooit iets aan kunnen veranderen?
In mijn bed staar ik naar het plafond. De training zindert nog na in mijn benen. Mijn handen warm onder het dekbed, nog steeds op zoek naar rust. Op mijn nachtkastje trilt mijn gsm. Een ploeggenoot vraagt mij of het wel een beetje gaat. Was ik dan zo afwezig geweest? Ik typ snel een antwoord en draai me om. Ze hoeft niet te weten dat mijn psycholoog zonder emoji’s een minder vrolijk antwoord kreeg. Ik adem uit. Net als de auto’s langs mijn raam, laat ik mijn donkere gedachten voorbijrazen. Een dankbaar gevoel glipt mijn kamer binnen. Het sluimerde in een glimlach, een omelet, en nu ook in een simpele sms. In een stad die vandaag luid schreeuwde, hebben haar inwoners mij toch in stilte omarmd. En hopelijk, als ik me morgen beter voel, zal ik hen ook weer kunnen omarmen.
Dit was 2024
Lees meer over: Column , Dit was 2024 , kato de boeck , Roomies