Brussel en bier, dat gaat al heel lang samen. Alhoewel er de laatste jaren een fikse opkomst is van stadsbrouwerijen, vandaag bestempeld als microbrouwerijen, zijn we nog ver verwijderd van de weelde die vroeger in de stad heerste. In de achttiende eeuw waren er immers nog zo’n 120 brouwerijen in de stad, waarvan een groot deel langs de Zenne lag. En wie bier zegt, zegt hop. Een belangrijk deel daarvan kwam van het land tussen Aalst en Asse, wat ooit de hopschuur van Europa geweest zou zijn.
| voeding in de stad: hopplanten.
Wie een hopveld ziet, moet wel onder de indruk zijn van de rijzige slingerplanten, die tot zeven meter hoog klimmen en in de maand augustus hun prachtige ‘hopbellen’ vormen. Helaas is het vandaag zoeken om nog een veld met hopstaken te vinden in de regio Aalst-Asse-Affligem. De streek rond Poperinge heeft de titel van ‘hopregio van België’ al meer dan een eeuw overgenomen.
Van gruit naar hop
Termen als gagel en gruit doen bij sommigen misschien een belletje rinkelen. Er was een tijd waarin bier gebrouwen werd zonder toevoeging van hop, maar wel met een kruidenmengsel, dat ook een bewarende functie had. De verkoop van dat zogenoemde gruit ging gepaard met een taks, het gruitrecht. Dat is ook de reden waarom de inners van die taks zich lange tijd verzetten tegen de overschakeling naar hop. Door de toenemende concurrentie met de Duitse gehopte bieren, schakelde men in de veertiende-vijftiende eeuw dan toch over op het gebruik van hop. Die had een aromatische functie (lichte bitterheid), maar eveneens een belangrijke bewarende functie, die die van gruit oversteeg. Bij de introductie van hop is het aannemelijk dat de abdijen een belangrijke rol speelden. Die brouwden immers vaak zelf bier, en door hun contacten met Duitse en Nederlandse abdijen hadden ze al vroeg hop in hun abdijtuin. Zo stonden er in de abdij van Affligem in 1570 42 hopkuilen in de tuin, in 1658 waren dat er al 6.600.
Onder meer in de streek tussen Asse, Aalst en Affligem schakelden veel boeren over op de hopteelt. Het hoogtepunt van de teelt viel te situeren in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. De grote hopmarkten bevonden zich in Aalst en Asse, maar ook in Brussel was er een hopmarkt, die op woensdag en vrijdag gehouden zou zijn op de Graanmarkt.
Tot eind achttiende eeuw was er veel uitvoer van hop naar Frankrijk, Engeland, Duitsland en Nederland. Napoleon bracht die handel echter een zware klap toe door een verbod op de uitvoer van hop naar Duitsland in te stellen. Hiermee verloor België een belangrijk marktaandeel. In de negentiende eeuw was er weliswaar nog altijd een erg actieve hopteelt. De Hopstakenkaai aan het station in Ternat, waar de dennen uit de Ardennen gelost werden om die als hopstaken te gebruiken, is hier bijvoorbeeld nog een getuige van. Maar eind negentiende eeuw werd de import van hop groter dan de export. De buitenlandse producenten moesten geen invoerrechten betalen, terwijl de Belgische telers wel belast werden op hun export. Het onregelmatige karakter van de oogst (vijf magere hopjaren, voor één goed jaar), leidde ertoe dat er ook veel gesjoemeld werd, wat de kwaliteit en de reputatie van onze hop niet ten goede kwam. Daarenboven veranderde de biersmaak eind negentiende eeuw richting de pils, met ook andere hopsoorten.
Rond de eeuwwisseling werd nog geprobeerd om de hopteelt een nieuw elan te geven, mede met de oprichting van de syndicaten. Maar met de nieuwe intensieve groente- en fruitteelt, en in het bijzonder de aardbeiteelt stond het nieuwe succesverhaal van het Pajottenland dan al in de steigers.
Terugkeer van verdwenen soorten
Net zoals bij de aardbeien- of druiventeelt leidde ook de hopteelt tot de creatie van een aantal Belgische soorten. Zo waren de Groene Bel, Witte Rank, Coigneau of Record courante Belgische hopsoorten. De Groene Bel was een populaire soort, die bekend stond om haar bitterheid. Alleen was ze niet heel productief en werd ze in de negentiende eeuw voor een groot deel vervangen door de Coigneau. Die was veel productiever en minder bitter, wat haar een uitstekende hop maakte voor het brouwen van lambiek. In de twintigste eeuw werden deze Belgische hopsoorten helaas massaal vervangen door buitenlandse soorten.
Gelukkig zijn er in hopland enthousiastelingen die op zoek gaan naar oude, verloren gewaande soorten. Zo vonden enkele leraren uit Aalst in het Sloveneense Institute for Hop Research and Brewing een plantje Groene Bel terug. In 2013 werd zo voor het eerst sinds 55 jaar opnieuw Groene Bel geteeld. De Coigneau werd teruggevonden in het Wye College in Kent.
De vereniging ‘De Orde van de Groene Bel’ ijvert ervoor om de hopcultuur in de streek te bewaren. Voorzitter Joris Vanderveken vertelt: “Het is belangrijk om de verschillende initiatieven rond de hopteelt in de streek samen te brengen. Door het oprichten van onze hopcoöperatieve kunnen we de krachten bundelen. Op die manier kunnen de verschillende hopvelden in de streek tussen Dender en Zenne onderhouden worden en willen we het werk voor de nieuwe telers makkelijker maken. Zo investeerden we onder meer in een grote hopast, maar ook in een mobiele plukmachine voor de coöperatieve.”
Het zou natuurlijk fantastisch zijn mochten er nieuwe hopboeren bijkomen: “Met het recente meester-leerling-traject werden drie dertigers opgeleid door Fons Temmerman, de oudste actieve hopboer in de streek. Momenteel werken zij nog in bijberoep. De kennis rond deze teelt vrijwaren en doorgeven is echter van groot belang.”
Op termijn hoopt Vanderveken dat er door deze acties opnieuw meer lokale hop afgenomen wordt door de kleinere brouwerijen uit de streek. Er zijn al samenwerkingsverbanden en tests met verschillende brouwers. “Behalve het economische landbouwluik is in dit verhaal uiteraard ook het erfgoedluik van groot belang. De orde zet zich bijvoorbeeld ook in voor het herintroduceren van oude variëteiten in de streek. Het Record-bier van onze vereniging is een hommage aan een van die lokale hopsoorten.”
Houblons de Bruxelles
Ook Brussel springt mee op de kar. Sinds 2017 teelt ‘Houblons de Bruxelles’ hop op een veld aangrenzend aan Laarbeekbos. Christophe Speltiens: “Na een brouwerscursus begon ik met enkele planten op mijn terras, maar tegenwoordig onderhoud ik, bijgestaan door vrijwilligers, een veld met zo’n 350 hopplanten. Een brede waaier aan variëteiten reikt hier in de zomermaanden naar de hemel. Dat gaat van Chinook of Challenger tot binnenkort ook oude lokale soorten als Coigneau.”
Speltiens verduidelijkt: “Alle lambiekbrouwers gebruiken tegenwoordig overjaarse hop. Dat is hop die enkele jaren bewaard wordt tot de bittere smaken verdwijnen. Met de bitterheid vervliegen echter ook de essentiële oliën in de hop, de aroma’s. Als we nu opnieuw de minder bittere Coigneau zouden gebruiken, die dan niet bewaard moet worden, zouden we weer de lambiek maken van pakweg honderd jaar geleden. Door de etherische oliën zou die wellicht ook anders smaken, we kennen de smaak van die lambiek eigenlijk niet.” Geuzebrouwerij Cantillon is alvast geïnteresseerd om met de eerste oogst van de Coigneau aan de slag te gaan.
Wie dit eerder bescheiden doch schitterend gelegen veld zou afdoen als een ‘frats van de grootstad’, wars van enige historische context, vergist zich. In het archief van de heemkundige kring van Jette vinden we meerdere verwijzingen naar hopteelt in Jette, in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Ook in 1817 wordt Nikolaes van Hemelrijck nog vermeld als hopkweker in Ganshoren. In ‘Promenade d’un jour dans les environs de Bruxelles au mois d’août’ (1815), klinkt het: “un peu plus loin que la troisième chaumière, se présente une belle plantation de houblon, dont les graines entrent dans la composition de l’excellente bierre de Gandshoren”.
Op de vraag of er een grote toekomst is weggelegd voor hopteelt als stadsteelt zegt Speltiens het volgende: “Hop is het makkelijkste ingrediënt om je bier een ‘local touch’ te geven. Voor kleine brouwerijen die de hop zelf in hun brouwsels verwerken is er zeker een toekomst.” Zelf ziet hij het voor Houblons de Bruxelles genuanceerder: “Er is zeker plaats voor het toeristische of sensibiliserende luik, onze ligging langs de groene wandeling is hierbij een meerwaarde. Maar als je echt hop wil verkopen als hoofdactiviteit, moet je gewoon veel meer grond hebben, en die is er in Brussel niet.” Een derde weg en misschien de toekomst voor hopteelt in de stedelijke context is diversificatie: “Een mogelijkheid is een veld of project rond agro-ecologie, waarbij verschillende teelten gecombineerd worden: de hop combineren met verschillende fruitbomen en bijvoorbeeld schapen. Zelf zijn we nu aan het bekijken welke teelten we tussen onze rijen hopplanten zouden kunnen integreren.”
Wie meer wil weten over de hopteelt en wat daar allemaal bij komt kijken, kan een namiddag op stap in Sint-Martens-Bodegem. In het centrum van dit typisch Pajotse dorp vind je huisje Mostinckx, een authentiek lemen huisje, waar nu in de schuur een klein hopmuseum is ondergebracht. Op wandelafstand vind je er nog twee mooie hopvelden.
Iets dichter bij huis kan je deze zomermaanden het veld van Houblons de Bruxelles ontdekken en genieten van een Superdeluxe-biertje met Brusselse hop! Hou de facebookpagina (@houblonsdebruxelles) in de gaten om te zien wanneer ze activiteiten organiseren.
Nuttige adressen:
- Huisje Mostinckx: Dorpsplein 5, 1700 Sint-Martens-Bodegem (Dilbeek)
- Houblons de Bruxelles, Bosstraat 1, 1090 Jette (https://www.facebook.com/houblonsdebruxelles)
De reeks artikelen ‘Voeding in de stad’ komt voort uit een reeks erfgoedevents georganiseerd door De Brigade vzw. ‘Half-en-half: feeding the city’ wil het culturele erfgoed gelinkt aan de voedingsproductie in en rond Brussel in het daglicht stellen. Aan de hand van een aantal unieke events wordt bekeken hoe Brussel in het verleden gevoed werd, en hoe dat vandaag gebeurt.
Meer info: www.brigade.brussels/half-en-half
Lees meer over: Brussel , Resto & Bar , hopteelt , bier , stadsbrouwerijen
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.