De weerbarstige Brusselaars onder de knie krijgen, is weinigen gegeven. Daar weten de Duitsers alles van. Honderd jaar na de Eerste Wereldoorlog lijkt ook nu niemand vat te hebben op de hoofdstad. Verzet en eigenzinnigheid, twee sleutelwoorden in de zoektocht naar het verhaal achter de identiteitscrisis.
Brussel tijdens WO I: Weerwerk tegen Duitsers, de tijd en zichzelf
‘D e Belgische hoofdstad is een mosselbank, verloren in een zee van faro en gemakkelijke scepsis,” oordeelde de Naamse kunstenaar Félicien Rops aan het einde van de negentiende eeuw. In Parijs moest je zijn voor het moderne leven. De Oostenrijkse neuroloog Sigmund Freud was daarentegen wel vol bewondering. “Brussel was wondermooi: een indrukwekkende stad met heerlijke gebouwen en straatnaamborden in het Frans en Vlaams,” schreef hij aan zijn verloofde. Het was niet de eerste keer en het zou niet de laatste keer zijn dat de stad de meningen verdeelde.
We spoelen door naar 17 november 1918. Als een held, triomfantelijk en in een wagen gezeten, komt burgemeester Adolphe Max aan in Brussel. Zes dagen na het einde van de Eerste Wereldoorlog groet een mensenzee aan beide kanten van de weg zijn oorlogsburgemeester. Op anderhalve maand na heeft hij de volledige strijd, de grootste die de wereld tot dan toe had gekend, vanuit een Duitse gevangenis moeten volgen.
Subtiel verzet
Toch is het er in Brussel nooit gewelddadig aan toegegaan. “In tegenstelling tot wat er bij de forten rond Luik en Antwerpen gebeurde, werd er niet gevochten om de hoofdstad. Enkele dagen na een karavaan van hevig gewonde burgers uit Wallonië, trok de Duitse bezetter met een indrukwekkende optocht van soldaten door de straten van Brussel.” Aan het woord is Frank Staeren, een robuuste leraar geschiedenis in een school in het hart van de stad. Gepassioneerd door beide wereldoorlogen gaat hij in zijn vrije tijd op zoek naar overgebleven militair materieel.
“Er zijn schoten gelost in Brussel, maar er hebben gedurende de vier jaren oorlog geen grote militaire acties plaatsgevonden,” zegt hij met een zweem van teleurstelling in zijn blik over de stad waar hij al vijftien jaar lesgeeft. Wat had hij het toch graag gehad over de wreedaardige spelletjes die zovele mensen toen het leven hebben gekost. “Het verzet hier was subtieler.”
Correctie: het verzet was eigenzinnig. Want hoe verklaar je anders dat een burgemeester onthaald wordt op een manier die tegenwoordig enkel nog monarchen en Amerikaanse presidenten te beurt valt? Vanaf het begin doet Max zijn uiterste best om vreedzaam elke vorm van vergelding door de bezetter te voorkomen. Op 26 september 1914 weigert Max de bijdrage die Brussel moet leveren voor de oorlog nog langer te betalen. Zijn onbuigzame houding en zijn ongehoorzaamheid tegenover de Duitse bezetter leiden tot zijn arrestatie.
In 1917 zijn ook waarnemend burgemeester Maurice Lemonnier en schepen Emile Jacqmain hetzelfde lot beschoren. Op 8 mei, goed anderhalf jaar voor het einde van de oorlog, worden zij gearresteerd omdat zij tegen wil en dank de burgerrechten van de Brusselaars blijven verdedigen.
Centrale lanen
Honderd jaar na datum gaan hun namen nog steeds vlot over de tongen. De onvermijdelijke Anspachlaan, die dwars door het centrum van Brussel loopt, verbindt namelijk andere lanen die genoemd zijn naar deze drie Brusselse luizen in de Duitse bezetterspels. Max en Jacqmain zijn de noordelijke uitlopers, terwijl Lemonnier tot aan het Zuidstation gaat. Het resultaat van een nauwgezette vorm van stadsplanning kun je deze lanen bezwaarlijk noemen, want luxewinkels wisselen zonder verpinken af met sfeervolle cafés, vreemde nachtwinkels en seksshops.
“Neen, dat wisten we niet,” zeggen drie rusteloos rondhangende jongemannen als ik hen vertel wat het historisch belang achter de hen omringende straatnamen is. De grootste zet ondertussen zijn donkerblauwe pet recht, de anderen knipogen naar elkaar. Een licht omhoog krullende mondhoek verraadt alles. “En wat kan het ons eigenlijk schelen?” denken ze. Aan de overkant van het De Brouckèreplein haasten zich mannen en vrouwen, toeristen en Brusselaars, werkenden en werklozen. De kersverse burgemeester van de stad, Yvan Mayeur, wil hier een Europese variant van Times Square in New York maken. Dat weten de drie jongens dan weer wel. Een eigenzinnige vorm van bestuur is nog steeds de enige juiste, zo blijkt. Geen geschiedenis, alleen het heden telt.
Sterke vrouw
Voor de Britse verpleegster Edith Cavell loopt het minder goed. Op 12 oktober 1915 staat zij tegenover een Duits vuurpeloton, ondanks internationale druk om het vonnis te herroepen, en wordt geëxecuteerd. Enkele dagen eerder werd zij immers veroordeeld voor hoogverraad, omdat zij enkele honderden gewonde soldaten van de geallieerden de grens met Nederland hielp oversteken. Al snel wordt haar naam geassocieerd met het selecte groepje Helden van het verzet, omdat zij als verpleegster nooit een onderscheid heeft willen maken tussen soldaten van de bezetter en soldaten van de geallieerden. Sterke vrouw, uitgesproken mening. “I can’t stop when there are lives to be saved,” schijnt ze ooit te hebben uitgeroepen. In Schaarbeek was er die dag niemand die haar leven kon redden.
Zelfs in de hoogste politieke kringen werd vol afschuw gereageerd op deze terechtstelling. De Belgische ambassadeur van de Verenigde Staten deed zijn best om de Duitsers te overtuigen haar niet te executeren. Het feit dat Edith Cavell alsnog gedood is, groeide in de Angelsaksische pers algauw uit tot het bewijs dat de gruwelijke Duitsers geen grenzen kenden. Op Wikipedia staan dan ook talrijke verwijzingen naar straatnamen, scholen en ziekenhuisvleugels wereldwijd die naar haar genoemd zijn. In Brussel is zij in 1907 aangekomen als directrice van een net opgerichte verpleegstersschool. Tegenwoordig wordt zij hier herinnerd door het Edith Cavell-ziekenhuis in Ukkel.
Waar vroeger de ingang van de verpleegstersschool was, en tegenwoordig niet meer dan een doodse rode zijmuur van het ziekenhuis te zien is, leunt ze samen met een engel op een stenen blok en staart ze naar de grond. Aan hun voeten, op de hoek van de Edith Cavell- en Marie Depagestraat, zit de gepensioneerde Gérard rustig voor zich uit te staren. “Ik heb eigenlijk nooit geweten wie Edith Cavell was,” zegt hij. “En ik woon nochtans al een tijdje in de buurt.” Wel heeft hij het opschrift op het voetstuk altijd nogal fors gevonden. “Passant, dis-le à tes enfants: ils les ont tuées” staat er. Velen hebben het advies blijkbaar niet ter harte genomen. “Misschien moet ik dat maar eens gaan doen,” vult Gérard aan met rustige en gesmoorde stem. “Mijn kleinkinderen komen dit weekend langs!” Zo lang hoeft het zelfs niet te duren. We zijn nog wat aan het keuvelen als Hamid, een Marokkaanse grijzende buurtbewoner, langskomt en Gérard het verhaal uit de doeken doet. “Incroyable,” zegt hij hoofdschuddend.
Kleine meisje uit Doornik
Op dezelfde plaats als waar Edith Cavell aan haar einde is gekomen, staat op 1 april 1916 de Belgische Gabrielle Petit terecht voor krijgsverraad. Het kleine meisje uit Doornik trekt in het najaar van 1914, pas 21 jaar oud, naar Brussel als gouvernante van een welgesteld Brussels gezin. De oorlog woedt dan al volop, en ergens begin 1915 komt ze in contact met de Britse inlichtingendienst die haar rekruteert als spion. Het is de enige manier om de Duitsers van binnenuit te raken, vindt ze zelf. Vermomd als kindermeisje, handelsreiziger of dagbladverkoopster, soms zelfs als man, reist ze het land rond per trein om de Duitse troepenbewegingen in kaart te brengen. Begin 1916 wordt ze ontmaskerd en gevangengezet in Sint-Gillis, totdat ook zij wordt geëxecuteerd.
Ereveld der Gefusilleerden
Een jonge vrouw die alles op het spel zet om het vaderland op een wel zeer gewaagde manier te dienen, spreekt tot de verbeelding. Gabrielles strijdlust, maar ook haar eigenwijze manier van werken, maken van haar het Belgische verzetssymbool. Op het Sint-Jansplein, schuin tegenover het Brusselse parlement, is zij intussen al meer dan 90 jaar vereeuwigd. Een rijzige vrouw gewikkeld in een zware mantel, destijds ingehuldigd door koningin Elisabeth, met op het voetstuk haar laatste veelzeggende woorden: “... et je leur montrerai comment une femme belge sait mourir.”
“Straf,” zegt Marie, een vrouw van middelbare leeftijd, als ik haar beleefd benader en vertel wie die jonge vrouw daar voorstelt. De rode mantel die ze draagt, terwijl ze op een bankje in de winterzon zit te wachten op een vriendin, geeft het plein zijn enige kleur. “Ik zit hier regelmatig, maar nooit heb ik er zelfs over nagedacht wat die vrouw zou hebben betekend.”
Ook twee Poolse studentes reageren enthousiast. “Het is onze eerste keer in België, dus staat de Westhoek op onze planning,” zegt een van hen. “We hadden er eigenlijk geen idee van dat we hier ook verhalen konden vinden.” Of hoe de Eerste Wereldoorlog zich in ons land vernauwt tot de onbeweeglijke loopgraven in West-Vlaanderen. Ze kijken nog eens op naar Gabrielle Petit en maken gauw een foto. Ze hebben zich oorlogsmonumenten wellicht heroïscher voorgesteld.
Als ik het plein verlaat, staan Marie en haar vriendin op en wandelen naar het standbeeld. Verhalen leven, maar verdwijnen snel en soms onherroepelijk tussen de plooien van de geschiedenis.
Op de plaats waar nu de gebouwen van de openbare omroepen VRT en RTBF staan, opent in 1889 de Nationale Schietbaan, een trainingscentrum voor beroepsschutters en liefhebbers. Dit centrum wordt na de Duitse bezetting omgebouwd tot gevangenis en executieplaats, waar naast Edith Cavell en Gabrielle Petit nog heel wat anderen werden gedood. Het Ereveld der Gefusilleerden, tussen de gebouwen van de RTBF, brengt hulde. Beide dames zijn gesneuveld in het verzet, maar voor eeuwig verbonden in de dood. Op twee uiteenlopende plaatsen in de onmetelijke grootheid van de stad zijn de prachtig geoxideerde beelden van Cavell en Petit latent aanwezig.
Identiteit
Omgaan met het oorlogsverleden in Brussel vraagt inzet. De grens tussen eeuwigheid en vergetelheid is vaag. Kleine verhalen zijn nodig, maar algauw is de interesse zoek en overwint de onwetendheid. “Ik vind het jammer dat ik zo weinig weet over de oorlog in Brussel,” zegt Marie.
Intussen wordt de Europese hoofdstad veracht en verafschuwd, omwille van internationale en binnenlandse politieke tegenstellingen, economische beslissingen, architecturale blunders en maatschappelijke problemen. Honderd jaar na datum zijn er duizenden mensen neergestreken die van dicht noch van ver iets met deze oorlog te maken hebben gehad. Toch toont de veerkracht en zelfrelativering van haar inwoners dat het koppige doorzettingsvermogen van toen nog steeds door de straten dwaalt.
In zijn boek Oorlog en terpentijn beschrijft Stefan Hertmans het mooi: “In de lade van het oude tafeltje van mijn grootvader vond ik: […] een foto van de parade van de Amerikaanse artillerie, de optocht van de Belgische jagers, […] een Franse fanfare, de plechtige terugkeer van de heldhaftige burgemeester Adolphe Max in Brussel, de stoet met de koninklijke familie, en ten slotte een foto van een zich verdringende, opgewonden menigte.” Niemand die het nog weet. Er wordt geschermd met een gebrek aan eigenheid van de Brusselse bevolking. Maar een gebrek aan identiteit is ook een identiteit. “Niet alle verhalen moeten over het brute geweld gaan,” besluit Frank Staeren. Misschien moeten we het voor een keer over persoonlijkheid hebben, dan?
Met dit artikel won Len Buggenhout de prijs van de minister van Media, een jaarlijkse prijs die door een jury van professionele journalisten wordt uitgereikt aan een beloftevolle student journalistiek.
Herinneringen aan '14-'18
Lees meer over: Cultuurnieuws , Herinneringen aan '14-'18
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.