Een dossier dat in de verkeerde kast bleef liggen, een onderbemand parket en communautair gebakkelei: de terreuraanslag van een maand geleden toont in welke vorm de Brusselse justitie verkeert. BRUZZ ging na wat de vier grootste uitdagingen zijn, en hoe die te verhelpen.
| Brussels procureur des Konings ad interim Tim De Wolf: “Onderbemanning maakt ons inderdaad kwetsbaar, maar de verkeerde afhandeling van de zaak-Abdesalem Lassoued had nooit mogen gebeuren.”
Werf 1: personeel vinden
Het parket van Brussel, dat daders van misdrijven opspoort en vervolgt, zou 119 magistraten moeten tellen. In werkelijkheid zijn dat er maar 95. “Als je daar de mensen van aftrekt die langer dan een maand afwezig zijn, zijn dat er nog 83,” zegt procureur des Konings Tim De Wolf. “Ook bij de administratieve ondersteuning ontbreken tientallen medewerkers.”
In april 2023 vaardigde het parket daarom ‘met pijn in het hart’ enkele crisismaatregelen uit: minder mensen voor de politierechtbank, minder snelrecht voor dieven die geen geweld hebben gebruikt, en daders van gezinsgeweld die geen verbod meer krijgen van het parket om naar huis terug te keren. Dat allemaal om de prioriteiten wel nog naar behoren te kunnen uitvoeren. “Die context maakt ons kwetsbaar, maar dan nog had de verkeerde afhandeling van de zaak-Abdesalem Lassoued (de terrorist die twee Zweedse voetbalsupporters vermoordde een maand geleden, red.) niet mogen gebeuren,” beklemtoont De Wolf. Die zaak was prioritair.
Het tekort is niet nieuw. Al in een audit uit 2001 was daar sprake van. Maar: de huidige regering belooft om het kader nu wel volledig in te vullen en zelfs uit te breiden met vijf extra magistraten en vijftien parketjuristen.
Terecht, vindt rechter op rust Luc Hennart. “De bemanning van het kader is prioriteit nummer één voor een goed werkende justitie. In 2013 werd het kader van de rechtbank van eerste aanleg, waar ik voorzitter van was, vergroot van 99 naar 122. In 2019 was de achterstand volledig weggewerkt.”
Al moet je de magistraten wel nog vinden. Zowel aan Nederlands- als aan Franstalige kant zijn er tekorten bij het parket. Bij de zittende magistratuur ondervindt men eveneens problemen. Zes van de negentien Brusselse kantons hebben geen vrederechter – daar vormt de vereiste tweetaligheid een extra drempel. Ook het kader binnen het hof van beroep in Brussel is zowel Nederlandstalig als Franstalig niet volledig ingevuld.
“In het algemeen bereiken we steeds minder deelnemers met onze toelatingsexamens,” zegt Lucia Dreser, voorzitter van de Nederlandstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor Justitie. “Hoe dat komt? Dat is de vraag van één miljoen. Jonge mensen zijn minder aangetrokken tot de magistratuur, die aan status lijkt te hebben ingeboet.”
“Jonge mensen zijn minder aangetrokken tot de magistratuur, die aan status lijkt te hebben ingeboet”
Ook de moeilijke toelatingsexamens schrikken kandidaten af. Daarom zet de Hoge Raad van Justitie in op voorbereidende infosessies en feedback. Die moeten het huidige slaagpercentage van ongeveer één op de vijf omhoog krikken. Daarnaast worden er vaker examens georganiseerd, en worden ook nieuwe toegangsproeven aangeboden, zoals voor familierecht en fiscaal recht. “Zo bereiken we in totaal hetzelfde aantal geslaagden als vroeger,” zegt Dreser. “Maar dat zal niet volstaan om de pensioneringsgolf op te vangen.”
Werf 2: digitaliseren
De omslag van papier naar digitaal is een tweede belangrijke werf. Het dossier van Abdesalem Lassoued dat in een verkeerde kast bleef liggen en dus niet werd opgevolgd, toont hoe belangrijk dat is.
Toch is justitie daar vandaag eigenlijk al vrij ver mee gevorderd. De digitale opvolgingstool voor magistraten – JustOne – wordt volop getest, onder meer door het parket van Brussel. Alarmbellen, waarbij het dossier rood oplicht als de termijn overschreden is, zullen de kans op stof vergarende dossiers drastisch verkleinen. In de loop van 2024 moet dat systeem operationeel zijn.
JustOne is maar een van de 29 digitaliseringsprojecten. Justitie is immers een huis met vele kamers. Om echt efficiënt te zijn, moet de hele ketting gedigitaliseerd worden. Daar zijn we nog niet. Zo stuurt de politie nog altijd pv’s per post naar het parket, die vervolgens worden ingescand. Afhankelijk van de rechtbank moeten advocaten soms nog altijd hun verzoekschriften en conclusies op papier neerleggen. En om het dossier in te kijken, moeten die advocaten vaak toch naar de rechtbank.
Waarom dat allemaal zo lang duurt? Deels omdat het om belangrijke documenten gaat, waarvan de authenticiteit gegarandeerd moet worden. “Maar ook omdat een deel van de magistratuur nog altijd gehecht is aan papier,” zegt Stanislas Van Wassenhove, coördinator van het observatorium dat toeziet op de digitalisering bij justitie. “Ingewikkelde en ouderwetse programma’s zoals MaCH hielpen niet om de overstap te maken. De tools die nu ontwikkeld worden, zijn gelukkig een pak vlotter. Dat gaat soms om heel praktische zaken zoals kunnen onderstrepen in een tekst.”
Binnen twee jaar is de digitalisering rond, maakt Van Wassenhove zich sterk. “Dat is te danken aan voormalig minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD), die daar een prioriteit van heeft gemaakt. Tegelijk was er ook geld voor via het Europees relancefonds. En natuurlijk heeft ook corona de digitalisering een boost gegeven. Intussen hebben we zelfs wat voorsprong op Frankrijk en Nederland,” zegt Van Wassenhove.
Werf 3: de achterstand wegwerken
De rechtsgang in het gerechtelijk arrondissement Brussel gaat traag, heel traag. Zo langzaam zelfs dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de Belgische staat er op 5 september 2023 voor veroordeelde. Aanleiding was een zaak die in 2015 werd ingeleid, en in beroep niet voor maart 2026 zou voorkomen. “Die buitensporig lange duur is van structurele aard,” klonk het.
Het hof van beroep in Brussel is daarbij ontegensprekelijk de flessenhals die de ‘file’ veroorzaakt. Er werken maar 75 à 80 magistraten, terwijl driekwart van de echt grote zaken in België voor dat hof voorkomt. In Brussel zijn immers de overheden en hoofdzetels van veel banken en bedrijven gevestigd. Intussen neemt de doorlooptijd nog toe. Voor een burgerlijke zaak bedroeg de mediane doorlooptijd in 2018 806 dagen. In 2022 was dat al 1.024 dagen.
“Dat is veel te lang,” zegt advocaat Simon Deryckere, die in het boek Justice in Time enkele procedurele quick wins voorstelt. “Een beklaagde heeft nu geen enkele incentive om het vooruit te laten gaan. Integendeel, bij een trage gang van zaken maakt hij kans op een overschrijding van de redelijke termijn of kan de zaak verjaren. Wie bij strafzaken beroep aantekent, moet de boete of de schadevergoeding aan het slachtoffer nog niet betalen, en hoeft de cel nog niet in, ook al is hij in eerste aanleg veroordeeld. Beroep aantekenen wordt dus gestimuleerd. Zo ben je, zeker in Brussel, nog een paar jaar ‘op je gemak’.”
“Een beklaagde heeft nu geen enkele incentive om het vooruit te laten gaan. Integendeel, bij een trage gang van zaken maakt hij kans op een overschrijding van de redelijke termijn of kan de zaak verjaren”
Die schorsende werking wil Deryckere gedeeltelijk weg. “Schadevergoedingen aan het slachtoffer moeten meteen betaald worden. En voor specifieke misdrijven zoals drugs- en mensenhandel moeten financiële sancties, zoals boetes en verbeurdverklaringen, onmiddellijk worden uitgevoerd. Een deel zal niet meer in hoger beroep gaan omdat ze toch al hebben betaald. Het proces op de lange baan schuiven, heeft geen zin meer. Daardoor komt er meer ruimte vrij om de andere zaken te behandelen.”
Een andere quick win is het toepassingsgebied voor ‘class actions’ of collectieve vorderingen vergroten. Nu kan dat enkel voor consumentenzaken, bijvoorbeeld Testaankoop versus Volkswagen. “Dat moet ook kunnen bij een bank die omvalt, of een terreurdaad. Nu dient elk slachtoffer een aparte vordering in tegen elk van de beklaagden. Bij het proces van de aanslagen leidde dat tot dertigduizend rechtsvragen. Als je die mag bundelen, worden dat er driehonderd,” oordeelt Deryckere.
Last but not least moet het hof van beroep 25 extra magistraten aanwerven om een echte doorstart te realiseren. “Die zal je makkelijker vinden als het systeem, dankzij bovenstaande maatregelen, al gesmeerder loopt.”
Werf 4: communautaire vrede
Zorgen over het taalevenwicht binnen de top van de Brusselse justitie verhinderen de invulling van enkele cruciale functies, zoals die van de nieuwe procureur-generaal. Aan dat verhaal zitten veel hoekjes en kantjes, maar in essentie komt het neer op de vraag wat het belangrijkste is. Dat de opeenvolgende korpschefs van een verschillende taalrol zijn? Of dat de korpschef van het parket een andere taalrol heeft dan de korpschef van de bijhorende zetel?
Concreet: de korpschef van het hof van beroep (zetel) is Laurence Massart: Franstalig. Bij het parket is het na de Nederlandstalige procureur-generaal Johan Delmulle (parket) nu wel degelijk de beurt aan een Franstalige magistraat, om daar korpschef te worden. Daardoor zouden twee Franstaligen aan de top van de Brusselse magistratuur staan. Voor veel Nederlandstaligen is dat een no pasarán.
“Eigenlijk zijn die twee taalevenwichten sowieso onverenigbaar als de mandaten niet volledig gelijklopen”
Onduidelijkheid over een eventuele verlenging van het mandaat van Massart, en het feit dat ze geen Nederlands spreekt, bemoeilijken de zaak. “Eigenlijk zijn die twee taalevenwichten sowieso onverenigbaar als de mandaten niet volledig gelijklopen,” zegt advocaat Fernand Keuleneer. En dat doen ze niet. De ene korpschef gaat voor een mandaat van vijf jaar, terwijl zijn evenknie de volledige tien jaar uitdoet. Vroeg of laat zou deze situatie zich dus weleens voordoen. “En voor de Raad van State is het duidelijk: de taalalternatie tussen de twee opeenvolgende korpschefs primeert,” aldus Keuleneer.
Vincent Macq, voorzitter van de Franstalige magistratenvereniging UPM, snapt de taalkundige gevoeligheden, maar vindt een goed werkende justitie, dus met benoemde korpschefs, nog veel belangrijker. “En daarbij: de volgende keer zijn er dan toch twee Nederlandstaligen aan de top?”
Dat het bij Nederlandstaligen zo gevoelig ligt, heeft te maken met nog een derde topfunctie, die van de Brusselse procureur des Konings, nu ad interim ingevuld door Tim De Wolf. Ook die functie zou naar een Franstalige gaan. En niet voor één of twee mandaten van vijf jaar, maar voor altijd.
Daar zit de splitsing van het parket van Brussel-Halle-Vilvoorde voor iets tussen. De politieke deal was dat Halle-Vilvoorde een Nederlandstalige procureur kreeg, en Brussel een Franstalige. “Het Grondwettelijk Hof oordeelde toen al dat deze deal niet wettelijk is, aangezien Brussel een tweetalig gebied is,” zegt Quinten Jacobs, advocaat grondwettelijk recht. “Iemand met een Nederlandstalig diploma moet dus evengoed de kans krijgen om daar procureur te worden.”
Volgens Jacobs zal de hernieuwde poging van de federale regering om die rol exclusief voor Franstaligen voor te behouden dan ook niet standhouden voor het Grondwettelijk Hof. Hij pleit voor een regeling waar dat Hof al eerder op hintte: dat de procureur en de adjunct-procureur in Brussel van een andere taalrol moeten zijn, zonder op te leggen dat de procureur een Franstalige moet zijn. “In de feiten kan de gekozen procureur een Franstalige zijn. Maar een Nederlandstalige bij voorbaat uitsluiten, dat gaat niet.”
Na de aanslag van een maand geleden bleek dat een uitleveringsverzoek voor dader Abdesalem Lassoued sinds de zomer van 2022 letterlijk in een kast bleef liggen. In een videoreeks zoekt BRUZZ deze week uit hoe dat kon gebeuren en wat er nodig is om de problemen binnen Justitie op te lossen. Bekijk de eerste aflevering.
Aanslag Brussel
Lees meer over: Brussel , Justitie , Aanslag Brussel , procureur des konings , Tim De Wolf , terreur , radicalisering