Reportage

Dag van het Zoniënwoud: hoe de beesten het bos mee vormgaven

AD
© BRUZZ
15/10/2023
Updated: 15/10/2023 15.44u

Ellenlange beukendreven, vijvers om kloosterlingen van vis te voorzien en restanten van wildwallen die ooit het hele woud begrensden. VUB-masterstudent Pieter Rodts onderzocht hoe de relatie tussen mens en dier het bos mee vormgaven. Deze zondag is het Dag van het Zoniënwoud en BRUZZ trok met hem het bos in, op zoek naar sporen van weleer.

Misschien wel het meest imposante aan het Zoniënwoud, zijn de naar schatting tienduizend beuken die het woud rijk is. “In de zestiende eeuw besliste de Habsburgse keizer Karel V om grote delen van het Zoniënwoud te beplanten met hoogstammige beuken", begint Rodts zijn uitleg. "Dat had weinig met bosbeheer te maken, maar alles met de jacht. Beuken worden heel hoog en hebben een enorm bladerdek, waardoor struikgewas op de grond amper licht krijgt en zo goed als verdwijnt."

Jagen is natuurlijk veel makkelijker als dieren zich niet in de struiken kunnen verstoppen, maar de keizer had een paar dingen over het hoofd gezien. “Dieren spotten ging inderdaad vlot, maar minder ondergroei bracht ook een minder gezonde populatie teweeg. Veel dieren vonden nog maar moeilijk voedsel en konden zich niet naar behoren voortplanten. Als jager is dat geen ideaal scenario, je wilt uiteraard zo veel mogelijk dieren in je bos.”

Beukendreef

| Een van de beukendreven in het Zoniënwoud.

Er werd geëxperimenteerd met andere boomsoorten die meer licht doorlieten, maar van zodra het struikgewas terugkeerde, verstopte het wild zich weer diep in de bosjes. Karel van Lotharingen, gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden tussen 1744 en 1780, besloot een versnelling hoger te schakelen. “Hij liet een netwerk van lange, kaarsrechte dreven aanleggen waardoor jagers makkelijker wild konden achtervolgen."

De tactiek werkte, maar was niet waterdicht. Tussen de bomen waren herten en everzwijnen de honden en paarden nog te snel af. Daarom werden er op verschillende plaatsen ‘sterren’ aangelegd, punten waar de dreven samenkwamen. “Jagers konden zo heel ver kijken en ten allen tijde onder de wind blijven”, legt Rodts uit. “Op zo’n ster bevond zich ook vaak een relay: infrastructuur waar honden en paarden elkaar konden afwisselen.” Die relays kwamen vooral bij de parforcejacht van pas: methode waarbij herten soms dagenlang achtervolgd werden, tot ze uiteindelijk neervielen van vermoeidheid.

Wildwallen en wolvensprongen

Maar het is niet alleen de jacht die het Zoniënwoud, Unesco-werelderfgoed, mee vorm heeft gegeven. Onder het bladerdak van de beuken vertelt Rodts dat er zich vroeger tal van kloosters en boerderijen rond het woud bevonden, die geregeld klaagden over everzwijnen die hun velden vernielden. Daarom werd het volledige woud omringd met wildwallen en wolvensprongen: metershoge constructies, waar we vandaag nog altijd sporen van terugvinden.

“Wildwallen dienden om wild in het bos te houden. Ze moesten voorkomen dat uitbrekend wild schade zou aanrichten of andere dieren zou aanvallen. Wolvengrachten zagen er min of meer hetzelfde uit, maar hadden precies de omgekeerde functie. Ze moesten de dieren die rondom het bos leefden, weghouden om te verhinderen dat ze bijvoorbeeld bomen zouden aanvreten.”

Wolvengracht Zoniënwoud

| De overblijfselen van de wolvengracht. Rodts ging aan de slag met het Digitaal Hoogtemodel van Vlaanderen, een tool waarmee je heel nauwkeurig hoogteverschillen in het (historische) landschap kunt waarnemen op een kaart.

De wallen en sprongen waren zo’n anderhalve meter diep en hoog. “Een hoogteverschil van drie meter”, zegt Rodts. “Bovenop werden ze nog eens beplant met hagen en doornstruiken."

Het Zoniënwoud is vandaag nog maar een derde van wat het ooit was: van de 12.000 oorspronkelijke hectaren, blijven er vandaag nog zo’n 4.000 over. Die zijn gelukkig goed bewaard gebleven, en dat is precies waarom Rodts zijn onderzoek hier besloot uit te voeren. Dat er vandaag nog zichtbare sporen zijn van een berg aarde die tijdens het Ancien Regime werd uitgegraven, is best opvallend. “De gebieden die vandaag het Zoniënwoud uitmaken, zijn doorheen de eeuwen altijd bos geweest”, legt Rodts uit. “Daardoor is de bodem onder het woud duizenden jaren zo goed als ongestoord gebleven. Qua archeologische waarde kan dat tellen, maar het verklaart dus ook waarom de wallen en grachten tot op vandaag zichtbaar zijn.”

Visvijvers

Wat verder lopen we langs de vijvers van het Rood Klooster. “Om zich van vis te voorzien, bedachten broeders tijdens het Ancien Regime een systeem met vijvers”, gaat Rodts voort. “In de vijver die het verst van het klooster verwijderd ligt, werden jonge vissen uitgezet. Eenmaal ze wat groter waren, werd de vijver leeggepompt en werden de vissen overgeplaatst naar een tweede vijver. Tot ze groot genoeg waren om op te eten, en de broeders ze vingen in de vijver die zich het dichtst bij het klooster bevond.”

Pieter Rodts

| Pieter Rodts bij de visvijver aan abdij Rood Klooster in Oudergem.

We zijn terug waar we ons gesprek hebben aangevat, aan de abdij van het Rood Klooster. Blijft nog de vraag waarom die gesprekken tussen mens en dier opgerakeld moeten worden. “Het is belangrijk om te weten dat die relicten hier aanwezig zijn, zodat ze kunnen worden meegenomen in de beheersplannen en zeker niet worden uitgewist”, zegt Rodts. “Maar wat mij vooral interesseert, is het verhaal van hoe mens en dier doorheen de eeuwen hebben samengeleefd. Het toont aan dat de wereld niet alleen een creatie van de mens is, maar ook dieren mee vormgeven aan ons landschap. Dat besef kan er misschien voor zorgen dat meer mensen bereid zijn om inspanningen te leveren voor die medebewoners."

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni