“De ‘bubble’ noemen ze Brussel, omdat het een plek van tijdelijke asiel is voor Europese hoogopgeleiden die weigeren te integreren.” Een gewezen stagiaire bij de Europese Commissie bevestigt het cliché dat expats in Brussel in hun eigen zeepbel zweven. In haar eerste boek Brussel schopt Basje Bender aardig tegen de verleidelijke vrijheden van Brussel. Voortdurend danst ze op de dunne lijn tussen schalkse fictie en naakte realiteit. Wordt er werkelijk zoveel ‘gezogen’ op Place Lux?
Debuutroman over zeepbel van de Europese stagiairs
In Nederland valt amper literatuur te vinden over de ware toedracht van het eurocratenleven in Brussel. Behoudens enkele pittige boekjes van Derk Jan Eppink (Avonturen van een Nederbelg, Europese mandarijnen, De toren van Babel staat in Brussel) verscheen het jongste decennium niets dat de vermoede bedverhalen van de eurocraten naar buiten bracht. Daar vult de Nederlandse juriste Basje Bender (°1984) met haar debuutroman ‘Brussel’ een leemte in. “Brussel blijft een blinde vlek voor Nederlanders, ze hebben er geen beeld van,” stelt ze parmantig bij een kop thee in het Flageygebouw.
Het leven van een jonge ‘trainee’ (stagiaire) ervoer Bender in Brussel aan den lijve in 2011, na haar studies Rechten. Het directoraat-generaal Concurrentie bij de Europese Commissie was voor haar de hoogste stageplaats in haar vakgebied mededingingsrecht. Toen ze later in Elsene woonde, in het kader van haar proefschrift, kreeg haar wat zweverig Brussel-verhaal intuïtief vorm.
Elsene - of beter: Ixelles - vond ze een poëtische plek, en een mooi decorum dat amper in de literatuur van de noorderburen gebruikt wordt. Wonen in Elsene en werken en uitgaan in de Brusselse ‘bubble’ gaf haar genoeg stof voor enkele herkenbare personages in de roman. En nadat een ander manuscript was afgewezen, schreef ze het verhaal als het ware vanuit de buik van een Nederlandse meid, volledig meegesleept door de leefwereld in de Schuman-, Luxemburg- en Kasteleinswijk.
Vrij-zijn
“Brussel is een open stad, volledig ingesteld op nieuw gearriveerden”, schrijft ze vooraan in Brussel. Dat legt ze ons als volgt uit: “Veel vrouwen gaan hier eerst zweven, ervaren dat er geen grenzen zijn, ook al zijn ze al erg los van hun thuisland. Door die grote vrijheid die Brussel hen biedt, en die ze eerst enorm waarderen, geraken ze na een tijd in de war. Ze beseffen dat er nog zoveel keuzes kunnen worden gemaakt. Daardoor verlaten ze Brussel opnieuw. Zeker als er kinderen in het verhaal komen. Eigenlijk is dat jammer."
"Bovendien zag ik dat vooral Nederlanders zich na verloop van tijd gaan storen aan Brussel. Ze geraken geïrriteerd door de stad die chaotisch is, niet georganiseerd, vies, en omdat ze hier moeten ‘wachten’ op dingen. Terwijl het positieve van Brussel precies de chaos is. Er kan snel geïmproviseerd worden. Er zijn flexibele oplossingen te vinden voor problemen. Kortom, het gevoel van vrij-zijn overheerst.”
Bender vindt het allemaal een beetje dubbelzijdig, en weegt de balans ook af in haar boek. “Aan de ene kant geven die elitaire eurobureaucraten, waar ik bij was, een enorme consumptieboost aan Brussel, want ze gaan veel uit. Aan de andere kant leven ze hier maar als een soort bezoeker, als een toerist. Ik begrijp niet dat eurocraten bijvoorbeeld vaak geen Frans of Nederlands spreken.” (lees verder na de foto)
Deze ‘epistemische gemeenschap’, zoals het beroepsmilieu van expats en stagiaires in de sociale wetenschappen benoemd wordt, heeft haar eigen codes, grapjes (over het Berlaymontmonster) en dies meer.
In het boek begint het bij ‘zij die bij het Luxemburgplein komen netwerken of ‘pluxen’, een vervoegbaar werkwoord. We lezen:“Place Lux is een afkorting van Place du Luxembourg. Op donderdag ziet het er donkergrijs van de ambtenaren, zelfs in de winter, dan staan ze onder warmtelampen. Place Lux is een symbool van Brussel, maar niet een symbool om trots op te zijn.”
Dan verkiest Bender Elsene. “Ixelles is het einde, dacht ik, met wilde papegaaien en mensen uit Congo en Europese ambtenaren en Belgische politieagenten en vervallen grandeur.” En “Place Flagey… Het lege plein is het nulpunt van Ixelles. Of eerder het verdwijnpunt misschien. Daar waar alles uitkomt en oplost.”
Het boek flaneert naast de Europese wijk ook nog langs Matonge, de Louizalaan, het Ter Kamerenbos met het nachtclubleven in Chalet Robinson, het Museum van Tervuren (vóór de sluiting) en de Hippodroom. “De Grote Markt ligt in een andere stad (…) vol Japanners met tasjes van Leonidas en Marokkaanse jongens die in je billen proberen te knijpen.”
Wie dit alles beleeft, is het hoofdpersonage, de wat freaky Nederlandse Elvie (geschreven in ik-vorm). Zij komt bij de Europese instellingen werken en haar tijd van vaste vriendjes is voorbij. “Brusselse mannen zijn er meer voor de sier, als geisha’s. Zij zijn onderhoudend, (…) ze betalen een drankje, een lunch, een diner.”
Al zijn het eerder deze expats en euroambtenaren die vissen naar haar generatie. “Wij (in een Brussels lobbykantoor, red.) hebben altijd stagiairs, wat een vloek maar ook een zegen is, want wie zou anders de drive binnenbrengen; eigenlijk zuigen wij als teken aan de stagiairs, aan hun aanvankelijke bevlogenheid en hun optimisme. Er wordt ook op allerlei andere manieren aan de stagiairs gezogen, zij zijn het verse bloed, velen willen iets van hun jonge glans proeven.” Elie sluit goed aan bij bobo’s die de vrijheid koesteren van de stad waarvoor ze geen verantwoordelijkheden hoeven te dragen.
Groezelig
Maar om wat pit te brengen in het verhaal wordt de jonge Nederlandse stagiaire verliefd op de Brusselse Camille. Camille is een Vlaamse vrouw die model staat voor wat Brussel blijkt te zijn: een chaotische zwerversstad, maar waar je ook volwaardig zwerver kan zijn. Bender windt er geen doekjes om.
Haar Elie is wat politiek incorrect, omdat mensen nu eenmaal ook zo praten in en over Brussel. De stoep in Brussel is vies, terwijl Amsterdam aangeveegde straten kent. “En de Marokkaanse hangjeugd in het centrum zal ook wel wat illegale rotjes (vuurwerk, red.) afknallen.” Brussel kent gewoon meer zwervers dan een andere (Nederlandse) stad, geeft Bender nog mee. Het is wennen om hiermee overal geconfronteerd te worden, terwijl zwervers mogelijk elders met een streng gereguleerd systeem meteen van straat geplukt worden. “Ik weet niet of het een beleidsmatige koers is, maar Brussel bevestigt met die zwervers wel dat ze als stad ‘vrijheid’ biedt.”
Ook over het openbaar vervoer gaat Bender al eens kort door de bocht.: “Het zit er altijd vol groezelige types. Sommigen stinken of hebben korsten in hun nek. (…) Wellicht is het in de stations al sinds de jaren zeventig niet schoongemaakt.” Dat maakt het lastig voor een Nederlander, die internetverbinding in de trams gewoon is, terwijl hier zelfs thuis al problemen met internetlijnen te beleven vallen. Geen wonder dat het personage Alexandra het na een tijd voor bekeken houdt in Brussel. De expat zoekt terug de fiets en het afgelijnde Amsterdam op. Want voor het Brussel van de expats geldt één ding: “Hier bestaan geen hechte vriendengroepen (…); ze worden uiteengeslagen door carrière en verhuizingen (…). Mensen komen en vertrekken.”
Europa in Brussel
Lees meer over: Elsene , Samenleving , Cultuurnieuws , Europa in Brussel
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.