Hij moet Brussels bekendste gids zijn. Ruim veertig jaar al neemt Joris Sleebus zijn toehoorders op sleeptouw door een stad waar hij zich zelf over blijft verwonderen. “De stad doet een mens nadenken, ik heb dat nodig.”
Interview
Gids Joris Sleebus: ‘Wat Moureaux en Picqué realiseerden, is fantastisch’
Met zijn tienduizenden moeten ze zijn, de mensen die ooit een gidsbeurt meemaakten van Joris Sleebus. Op een bus tijdens een van de woontours van ‘Wonen in Brussel’. Of te voet bij een eigenzinnige themawandeling van Brukselbinnenstebuiten, de gidsen-vereniging waarvan hij 38 jaar secretaris was. Nu hij er de fakkel heeft doorgegeven, blijft de stad hem bezighouden. “Wat Moureaux en Picqué in hun gemeenten realiseerden, is fantastisch.”
U bent nu op pensioen. Dan kan een mens eindelijk op het platteland gaan wonen, toch?
Joris Sleebus: Zeker niet! De stad, dat is de kruising der dingen. Je neemt je fiets en je bent hier, op de Oude Graanmarkt (We bevinden ons op het terras van Le Paon Royal, red.). Pas op, mijn huidige relatie is daar bijna aan kapotgegaan, want mijn vrouw is van de boskant. Uiteindelijk hebben we een compromis gevonden. We hebben een huis gebouwd in Laken, midden in een groot huizenblok waar ooit een plantenkweker zat. Platteland in de stad.
Een citaat uit een interview van tien jaar geleden in deze krant: ‘De evolutie van verwaarloosde naar glunderende stad is niet meer te stuiten.’ Nog steeds akkoord?
Joris Sleebus: Jazeker. Maar die verwaarloosde stad had wel een bijzonder voordeel voor armoede. Ze had plekken waar die nog kon wegkruipen voor een appel en een ei, met alle nadelen van dien. Terwijl de glunderende stad een meerwaardespiraal heeft teweeggebracht, die voor velen niet meer te betalen is. Mijn eerste huis - met tuin - kocht ik in de jaren 1970 voor omgerekend en geïndexeerd 160.000 euro. De verschillende overheden hebben nooit pogingen gedaan om de ontwrichting van de grond- en gebouwenprijzen in de hand te krijgen, of alternatieven te vinden. Neem de ontwikkeling van de sociale huisvesting in Brussel: dramatisch. Zo krijg je verdrukking. Dat is een van de grote analyses van de voorbije vijftig jaar.
Is die evolutie het belangrijkste pijnpunt van de stad vandaag?
Joris Sleebus: Het is er zeker een van. Nummer twee is de integratie van nieuwkomers in onze maatschappij. De manier waarop we mensen geholpen hebben om mee te draaien in onze maatschappij vind ik beneden alle peil. Het Brussels onthaalbureau voor inburgering Bon doet fantastisch werk, bepaalde onderwijsinstellingen zoals Sint-Joost-aan-Zee ook. Maar in het Franstalig onderwijs zijn er gigantische problemen. Je ziet een volgende generatie van de 15-25 jarigen opgroeien zonder juiste tools voor deze maatschappij.
Is het vooral een Franstalig probleem? In het Nederlandstalig onderwijs verlaat bijna twintig procent van de jongeren het secundair zonder diploma.
Joris Sleebus: Een diploma behalen is geen doel op zich. Je kan je onderwijsniveau zodanig verlagen dat iedereen een diploma heeft. Maar mensen meenemen in een opleidings- en begeleidingstraject, zodat ze tegen hun 20-25 jaar ergens staan, dat vind ik knap.
Is het een Franstalig probleem? Eigenlijk wel. Niet van Franstaligen, maar wel van het onderwijssysteem, dat bijvoorbeeld eentalige mensen aflevert. Dat heeft gevolgen voor de tewerkstelling. En als iemand werk heeft, ontstaan perspectieven.
Een derde probleem is verkeer en vervoer in brede zin. Straten- en pleininrichting, verkeersorganisatie, openbaar vervoer, voetgangers,... Ik fiets sinds mijn twaalfde elke dag en het gaat tergend langzaam vooruit. Kijk hier bijvoorbeeld op de Oude Graanmarkt. Oorspronkelijk moest het plein een geheel vormen, een barrière voor het inkomende autoverkeer dwars op de Dansaertstraat, zodat bestuurders zouden voelen dat ze in een ander gebied komen. In de plaats snijdt het verkeer het plein nu doormidden.
De voorbije decennia zie je in Brussel eigenlijk bijna geen gedurfde, grote en zichtbare architectuuringrepen meer. De luifel aan Rogier is misschien de enige uitzondering. Is dat een gevolg van de afbraak van de jaren 1970? Is Brussel nog steeds getraumatiseerd door die grote ingreep van toen?
Joris Sleebus: Ik denk dat daar wel iets van aan is. Voor veel mensen hier is grootschaligheid synoniem voor kwaliteitsverlies. Ik ben het daar niet mee eens. Je kan formidabele dingen doen op grote schaal. Maar belangrijker is natuurlijk de inhoud van zo’n project. Ik ben meer bezig met de uitdrukkingskracht, de kleur en variatie van ingrepen in de stad. Neem nu de voormalige spoorlijn die door Woluwe en Oudergem loopt en de voetgangersbruggen daar. Dat is fantastisch.
Dat is kwaliteit, maar het grote zichtbare gebaar is het niet.
Joris Sleebus: Dat soort kwaliteit is wat vooral telt voor mij. Maar het valt niet te ontkennen dat er in Brussel een soort immobilisme is, dat enorm afsteekt tegenover andere steden. Het heeft ook iets met het institutionele te maken, met de gelaagdheid in deze stad. De voorbije vijftig jaar is er welgeteld één buurt bijgekomen waar je kan van zeggen: ‘Amai, wat hebben ze hier gedaan!’ Dat is ‘Louvain en Woluwe’ aan metrostation Alma uit de jaren 1970. De wijk, bedacht door Lucien Kroll, bestaat uit een soort woonhopen, met een mix van huisvesting en commerciële functies. Veertig jaar geleden werd de rol van de auto daar ook al heel erg beperkt. Over enkele jaren zou je eindelijk een tweede doordachte nieuwe wijk moeten krijgen, op de site van de VRT-RTBF aan Reyers. Ik verwacht daar veel van.
Meer dan van Thurn & Taxis?
Joris Sleebus: Absoluut. Het beeld wordt daar nu nog bepaald door de historische gebouwen en het groen van het park. Maar in werkelijkheid is dat een immobiliënproject waarvan we over vijf jaar zullen zeggen: ‘Maar mensen, wat hebben ze hier nu weer neergezet?’ Met die eerste gebouwen van Jaspers zijn ze alvast heel banaal begonnen. Maar soit, er is kwaliteit hoor: het MAD aan de Nieuwe Graanmarkt, Muntpunt, het Théâtre National en de KVS, collectieve woonprojecten als Brutopia in Vorst,…
Op de redactie heerst ondertussen al flink wat argwaan als er nieuw project wordt aangekondigd. Bij de aangekondigde afwerkingsdatum tellen we al snel vijf jaar bij.
Joris Sleebus: Er zijn ook tegenvoorbeelden. Wat Philippe Moureaux gedaan heeft in Molenbeek, dat is fantastisch. 69 stadsvernieuwingsprojecten op hoeken en kanten. Scholen, crèches, sociale huisvesting, dokters,... Hij is financieel wel te ver gegaan, waardoor zijn gemeente aan de grond zit.
U bent nu op pensioen. Dan kan een mens eindelijk op het platteland gaan wonen, toch?
Joris Sleebus: Zeker niet! De stad, dat is de kruising der dingen. Je neemt je fiets en je bent hier, op de Oude Graanmarkt (We bevinden ons op het terras van Le Paon Royal, red.). Pas op, mijn huidige relatie is daar bijna aan kapotgegaan, want mijn vrouw is van de boskant. Uiteindelijk hebben we een compromis gevonden. We hebben een huis gebouwd in Laken, midden in een groot huizenblok waar ooit een plantenkweker zat. Platteland in de stad.
Een citaat uit een interview van tien jaar geleden in deze krant: ‘De evolutie van verwaarloosde naar glunderende stad is niet meer te stuiten.’ Nog steeds akkoord?
Joris Sleebus: Jazeker. Maar die verwaarloosde stad had wel een bijzonder voordeel voor armoede. Ze had plekken waar die nog kon wegkruipen voor een appel en een ei, met alle nadelen van dien. Terwijl de glunderende stad een meerwaardespiraal heeft teweeggebracht, die voor velen niet meer te betalen is. Mijn eerste huis - met tuin - kocht ik in de jaren 1970 voor omgerekend en geïndexeerd 160.000 euro. De verschillende overheden hebben nooit pogingen gedaan om de ontwrichting van de grond- en gebouwenprijzen in de hand te krijgen, of alternatieven te vinden. Neem de ontwikkeling van de sociale huisvesting in Brussel: dramatisch. Zo krijg je verdrukking. Dat is een van de grote analyses van de voorbije vijftig jaar.
Is die evolutie het belangrijkste pijnpunt van de stad vandaag?
Joris Sleebus: Het is er zeker een van. Nummer twee is de integratie van nieuwkomers in onze maatschappij. De manier waarop we mensen geholpen hebben om mee te draaien in onze maatschappij vind ik beneden alle peil. Het Brussels onthaalbureau voor inburgering Bon doet fantastisch werk, bepaalde onderwijsinstellingen zoals Sint-Joost-aan-Zee ook. Maar in het Franstalig onderwijs zijn er gigantische problemen. Je ziet een volgende generatie van de 15-25 jarigen opgroeien zonder juiste tools voor deze maatschappij.
Is het vooral een Franstalig probleem? In het Nederlandstalig onderwijs verlaat bijna twintig procent van de jongeren het secundair zonder diploma.
Joris Sleebus: Een diploma behalen is geen doel op zich. Je kan je onderwijsniveau zodanig verlagen dat iedereen een diploma heeft. Maar mensen meenemen in een opleidings- en begeleidingstraject, zodat ze tegen hun 20-25 jaar ergens staan, dat vind ik knap.
Is het een Franstalig probleem? Eigenlijk wel. Niet van Franstaligen, maar wel van het onderwijssysteem, dat bijvoorbeeld eentalige mensen aflevert. Dat heeft gevolgen voor de tewerkstelling. En als iemand werk heeft, ontstaan perspectieven.
Een derde probleem is verkeer en vervoer in brede zin. Straten- en pleininrichting, verkeersorganisatie, openbaar vervoer, voetgangers,... Ik fiets sinds mijn twaalfde elke dag en het gaat tergend langzaam vooruit. Kijk hier bijvoorbeeld op de Oude Graanmarkt. Oorspronkelijk moest het plein een geheel vormen, een barrière voor het inkomende autoverkeer dwars op de Dansaertstraat, zodat bestuurders zouden voelen dat ze in een ander gebied komen. In de plaats snijdt het verkeer het plein nu doormidden.
De voorbije decennia zie je in Brussel eigenlijk bijna geen gedurfde, grote en zichtbare architectuuringrepen meer. De luifel aan Rogier is misschien de enige uitzondering. Is dat een gevolg van de afbraak van de jaren 1970? Is Brussel nog steeds getraumatiseerd door die grote ingreep van toen?
Joris Sleebus: Ik denk dat daar wel iets van aan is. Voor veel mensen hier is grootschaligheid synoniem voor kwaliteitsverlies. Ik ben het daar niet mee eens. Je kan formidabele dingen doen op grote schaal. Maar belangrijker is natuurlijk de inhoud van zo’n project. Ik ben meer bezig met de uitdrukkingskracht, de kleur en variatie van ingrepen in de stad. Neem nu de voormalige spoorlijn die door Woluwe en Oudergem loopt en de voetgangersbruggen daar. Dat is fantastisch.
Dat is kwaliteit, maar het grote zichtbare gebaar is het niet.
Joris Sleebus: Dat soort kwaliteit is wat vooral telt voor mij. Maar het valt niet te ontkennen dat er in Brussel een soort immobilisme is, dat enorm afsteekt tegenover andere steden. Het heeft ook iets met het institutionele te maken, met de gelaagdheid in deze stad. De voorbije vijftig jaar is er welgeteld één buurt bijgekomen waar je kan van zeggen: ‘Amai, wat hebben ze hier gedaan!’ Dat is ‘Louvain en Woluwe’ aan metrostation Alma uit de jaren 1970. De wijk, bedacht door Lucien Kroll, bestaat uit een soort woonhopen, met een mix van huisvesting en commerciële functies. Veertig jaar geleden werd de rol van de auto daar ook al heel erg beperkt. Over enkele jaren zou je eindelijk een tweede doordachte nieuwe wijk moeten krijgen, op de site van de VRT-RTBF aan Reyers. Ik verwacht daar veel van.
Meer dan van Thurn & Taxis?
Joris Sleebus: Absoluut. Het beeld wordt daar nu nog bepaald door de historische gebouwen en het groen van het park. Maar in werkelijkheid is dat een immobiliënproject waarvan we over vijf jaar zullen zeggen: ‘Maar mensen, wat hebben ze hier nu weer neergezet?’ Met die eerste gebouwen van Jaspers zijn ze alvast heel banaal begonnen. Maar soit, er is kwaliteit hoor: het MAD aan de Nieuwe Graanmarkt, Muntpunt, het Théâtre National en de KVS, collectieve woonprojecten als Brutopia in Vorst,…
Op de redactie heerst ondertussen al flink wat argwaan als er nieuw project wordt aangekondigd. Bij de aangekondigde afwerkingsdatum tellen we al snel vijf jaar bij.
Joris Sleebus: Er zijn ook tegenvoorbeelden. Wat Philippe Moureaux gedaan heeft in Molenbeek, dat is fantastisch. 69 stadsvernieuwingsprojecten op hoeken en kanten. Scholen, crèches, sociale huisvesting, dokters,... Hij is financieel wel te ver gegaan, waardoor zijn gemeente aan de grond zit.
Die ingrepen zijn erg klein en liggen binnen de bevoegdheden van de burgemeester. Zodra het wat groter wordt, beginnen de moeilijkheden. Is dat niet een van de grootste fiasco’s, de versnippering van Brussel?
Joris Sleebus: Ja, ik geef daar een voorbeeld van. (diept een gekopieerd plannetje op uit zijn tas, met twee blauwe fluolijnen, red.). Dit is het westelijk en het oostelijk ringspoor, het zijn twee zones met heel veel onontgonnen ruimte errond, die gemeenteoverschrijdend zijn. We hebben daar een gidsbeurt rond opgezet: ‘Dromen op het spoor’. Voor een aantal van die plekken, zoals het Parvis in Laken, Bockstael en het Weststation hebben we toen alternatieven uitgewerkt. Wel, op al die plaatsen kan je het inkomend verkeer confronteren met een alternatief. Je kan verbindingswegen tussen die polen aanleggen voor tragere weggebruikers. En je kan op cruciale knooppunten van openbaar vervoer wijkentiteiten ontwikkelen. Nu gebeurt er her en der wel wat, zoals het park langs lijn 28 in Molenbeek. Maar van een algemene visie is amper sprake (raakt op dreef en spreekt steeds luider, red.). Beeld je in dat we het wangedrocht van het Weststation slopen en dat we een chauffeur die op de Ninoofsesteenweg komt aangereden, confronteren met een HIN-DER-NIS, die dwars ligt op zijn beweging. Dan creëer je in de stad een ‘Waaw, wat is dat hier?’ telkens als iemand de stad binnenkomt.
Dat zou niet genoeg zijn. Als die bestuurder geen alternatief heeft voor zijn auto, blijft hij er gewoon in zitten.
Joris Sleebus: Natuurlijk, dat alternatief hoort ook bij zo’n plan. Maar terug naar die versnippering. Die leidde er ook toe dat sommige burgemeesters dingen gerealiseerd hebben die je alleen in die gemeente zag. Neem nu Charles Picqué in Sint-Gillis. Die koos voor stadsvernieuwing. Hij vernieuwde de straten, de parvis, het park achter het Pelgrimshuis. Op die manier kon hij een middenklasse aantrekken die erg gevoelig is voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Hij zorgde er ook voor dat de komst van de TGV in zijn gemeente intelligenter is aangepakt dan aan de Anderlechtse zijde. De stratenstructuur is er bijvoorbeeld behouden, er is functievermenging, de volumes zijn menselijker.
De Zuidwijk blijft een triest verhaal, waar u ooit het boek Trein van Troje over schreef. Welke les trekt u eruit?
Joris Sleebus: Ten eerste dat Herman De Croo eind de jaren tachtig een nefaste beslissing heeft genomen: de NMBS verplichten om de TGV aan te leggen zonder extra middelen. Dat was moord, want het was de basis van alle immobiliënbewegingen, vooral aan de Anderlechtse kant.
Daardoor kreeg de NMBS het mes op de keel en moest ze wel via immobiliën financieren en speculeren?
Joris Sleebus: Ja, en de maatschappij had bovendien geen geld voor een deftige stationsinrichting. Het Zuidstation is vandaag nog altijd maar half ingericht. We moeten iets doen met onze stations, want dat worden steeds meer speerpunten in stedelijke ontwikkeling.
De tweede les is dat je mensen alternatieven moet bieden als ze hun woningen moeten verlaten.
U komt wellicht ook weleens in de voetgangerszone. Waar is het daar misgegaan?
Joris Sleebus: Ik parafraseer de Gentse mobiliteitsexpert Dirk Lauwers: wat een project als een voetgangerszone doet slagen, is dat je voor de beslissing een aantal partijen op een lijn moet krijgen: bewoners, politici en handelaars zijn daar bij. Zodra een van die groepen niet mee is, loopt het verkeerd. In Brussel is er gewoon een politiek akkoord gesloten. “Ik haal een voetgangerszone binnen, jij parkeergarages.”
Hebt u het Samusocialdossier gevolgd?
Joris Sleebus: Ja. We hebben ooit een OCMW-tour opgezet. Ik weet dus dat die organisatie én Samusocial echt fantastisch werk verzetten. Maar wat boven water gekomen is, is moordend. Hoe mensen dusdanig vervreemden van de realiteit, dat ze al de privécumul van voordelen als vanzelfsprekend beschouwen.
Hoe komt het zover?
Joris Sleebus: Men zegt dat lang op een stoel zitten, leidt tot vervorming. Toch kan ik er niet bij. Ik ben 38 jaar secretaris geweest van Brukselbinnenstebuiten, maar ik heb die verleiding nooit gevoeld.
Joris Sleebus: Ja, ik geef daar een voorbeeld van. (diept een gekopieerd plannetje op uit zijn tas, met twee blauwe fluolijnen, red.). Dit is het westelijk en het oostelijk ringspoor, het zijn twee zones met heel veel onontgonnen ruimte errond, die gemeenteoverschrijdend zijn. We hebben daar een gidsbeurt rond opgezet: ‘Dromen op het spoor’. Voor een aantal van die plekken, zoals het Parvis in Laken, Bockstael en het Weststation hebben we toen alternatieven uitgewerkt. Wel, op al die plaatsen kan je het inkomend verkeer confronteren met een alternatief. Je kan verbindingswegen tussen die polen aanleggen voor tragere weggebruikers. En je kan op cruciale knooppunten van openbaar vervoer wijkentiteiten ontwikkelen. Nu gebeurt er her en der wel wat, zoals het park langs lijn 28 in Molenbeek. Maar van een algemene visie is amper sprake (raakt op dreef en spreekt steeds luider, red.). Beeld je in dat we het wangedrocht van het Weststation slopen en dat we een chauffeur die op de Ninoofsesteenweg komt aangereden, confronteren met een HIN-DER-NIS, die dwars ligt op zijn beweging. Dan creëer je in de stad een ‘Waaw, wat is dat hier?’ telkens als iemand de stad binnenkomt.
Dat zou niet genoeg zijn. Als die bestuurder geen alternatief heeft voor zijn auto, blijft hij er gewoon in zitten.
Joris Sleebus: Natuurlijk, dat alternatief hoort ook bij zo’n plan. Maar terug naar die versnippering. Die leidde er ook toe dat sommige burgemeesters dingen gerealiseerd hebben die je alleen in die gemeente zag. Neem nu Charles Picqué in Sint-Gillis. Die koos voor stadsvernieuwing. Hij vernieuwde de straten, de parvis, het park achter het Pelgrimshuis. Op die manier kon hij een middenklasse aantrekken die erg gevoelig is voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Hij zorgde er ook voor dat de komst van de TGV in zijn gemeente intelligenter is aangepakt dan aan de Anderlechtse zijde. De stratenstructuur is er bijvoorbeeld behouden, er is functievermenging, de volumes zijn menselijker.
De Zuidwijk blijft een triest verhaal, waar u ooit het boek Trein van Troje over schreef. Welke les trekt u eruit?
Joris Sleebus: Ten eerste dat Herman De Croo eind de jaren tachtig een nefaste beslissing heeft genomen: de NMBS verplichten om de TGV aan te leggen zonder extra middelen. Dat was moord, want het was de basis van alle immobiliënbewegingen, vooral aan de Anderlechtse kant.
Daardoor kreeg de NMBS het mes op de keel en moest ze wel via immobiliën financieren en speculeren?
Joris Sleebus: Ja, en de maatschappij had bovendien geen geld voor een deftige stationsinrichting. Het Zuidstation is vandaag nog altijd maar half ingericht. We moeten iets doen met onze stations, want dat worden steeds meer speerpunten in stedelijke ontwikkeling.
De tweede les is dat je mensen alternatieven moet bieden als ze hun woningen moeten verlaten.
U komt wellicht ook weleens in de voetgangerszone. Waar is het daar misgegaan?
Joris Sleebus: Ik parafraseer de Gentse mobiliteitsexpert Dirk Lauwers: wat een project als een voetgangerszone doet slagen, is dat je voor de beslissing een aantal partijen op een lijn moet krijgen: bewoners, politici en handelaars zijn daar bij. Zodra een van die groepen niet mee is, loopt het verkeerd. In Brussel is er gewoon een politiek akkoord gesloten. “Ik haal een voetgangerszone binnen, jij parkeergarages.”
Hebt u het Samusocialdossier gevolgd?
Joris Sleebus: Ja. We hebben ooit een OCMW-tour opgezet. Ik weet dus dat die organisatie én Samusocial echt fantastisch werk verzetten. Maar wat boven water gekomen is, is moordend. Hoe mensen dusdanig vervreemden van de realiteit, dat ze al de privécumul van voordelen als vanzelfsprekend beschouwen.
Hoe komt het zover?
Joris Sleebus: Men zegt dat lang op een stoel zitten, leidt tot vervorming. Toch kan ik er niet bij. Ik ben 38 jaar secretaris geweest van Brukselbinnenstebuiten, maar ik heb die verleiding nooit gevoeld.
Lees ook het bijhorende artikel "De vergeten muurschilderingen van de Noordwijk."
Lees meer over: Samenleving , culture
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.