Nederlands leren is voor veel Frans- en anderstalige Brusselaars een zware dobber. Maar is het Nederlands een moeilijke taal? En is het lastiger voor een Franstalige om Nederlands te leren dan vice versa? “Op zich zijn alle talen even moeilijk,” zeggen taalkundigen Wim Vandenbussche en Rik Vosters van de VUB.
| Linguisten Rik Vosters en Wim Vandenbussche. 'Nederlands moeilijk? Dat is relatief.'
Op het internet circuleert een lijstje van moeilijke talen waarin het Nederlands op de 20ste plaats staat, na het Chinees, Arabisch, Hongaars en IJslands, maar voor het Engels, Duits en Spaans. Een behoorlijk lastige taal dus, het Nederlands? "Ik ken dat lijstje niet, maar als het al enige wetenschappelijke pretentie heeft, kan die snel doorgeprikt worden," zegt professor Rik Vosters, die Nederlandse taalkunde doceert aan de universiteit.
"Een rangschikking van moeilijke en minder moeilijke talen is een onmogelijke zaak. Het kan niet, omdat de moeilijkheidsgraad afhangt van je moedertaal en van de talen die je al spreekt. Het is dus een relatief gegeven. Een Chinees die al Duits spreekt, leert vlotter Nederlands dat iemand die alleen Chinees kent."
Zijn collega Wim Vandenbussche beaamt: “Wat een taal moeilijk maakt, is wat je niet hebt in je eigen taal.”
Je kunt dus niet zeggen dat het Chinees intrinsiek moeilijker is dan het Nederlands?
RIK VOSTERS: Ja en neen, taalkundigen hebben lang de hypothese gehanteerd dat alle talen even complex zijn. Elke taal, ook een vermeend primitieve, kan immers alles uitdrukken. Daar begint men nu wel een beetje van terug te komen. Men erkent dat bijvoorbeeld het Oudnederlands moeilijker is dan het hedendaagse Nederlands, en het IJslands moeilijker dan het Zweeds. Maar het gaat dan altijd over deelaspecten, de verbuigingen of de vervoegingen bijvoorbeeld. En hobbels op het ene vlak worden vaak gecompenseerd door eenvoudige dingen op een ander vlak. Voor de taal als geheel blijft een absolute ranking dus moeilijk.
WIM VANDENBUSSCHE: Natuurlijk hebben het Nederlands en het Frans, die beide afstammen van het Indo-Germaans, meer gemeen dan het Nederlands en het Chinees.
En wat met de vraag of een Franstalige makkelijker Nederlands leert dan een Nederlandstalige Frans?
VOSTERS: Elk van die twee talen heeft zijn moeilijkheden, maar ik denk dat het in principe even makkelijk is. Dat is een puur taalkundig antwoord. Naast het linguïstische aspect is er ook het sociolinguïstische, de taal in de maatschappelijke context. Het Nederlands is, met 23 miljoen sprekers, geen kleine taal, maar het is geen prestigieuze wereldtaal zoals het Frans.
In welke zin speelt dat een rol?
VOSTERS: Mensen leren makkelijker een taal als ze het gevoel hebben dat die taal nuttig of populair is.
Dan kom je bij motivatie uit?
VANDENBUSSCHE: Motivatie is de belangrijkste factor van succes bij het leren van een taal. Een Chinees die met een Nederlandse getrouwd is en absoluut Nederlands wil kennen, leert de taal veel sneller dan een Franstalige scholier die er het nut niet van inziet.
"'Er' is een van de meest fascinerende en complexe woorden in het Nederlands."
Zijn er specifieke struikelblokken in de Nederlandse taal?
VANDENBUSSCHE: De woordvolgorde is ingewikkeld. In het Nederlands zeg je: hij is ziek. Maar maak er een bijzin van en het wordt: omdat hij ziek is. Een andere volgorde dus. In het Engels of het Frans heb je dat niet. Daar is het: il est malade en parce qu’il est malade.
Een andere moeilijkheid is het verschil tussen de en het. Dat is lastig om te leren. Gewoon van buiten blokken is het beste.
Het Nederlands heeft ook typische klanken. Voor een Franstalige is onze ‘g’ bijvoorbeeld niet makkelijk om uit te spreken.
Nu we bij de uitspraak zijn, het Nederlands heeft opvallend veel klinkers, veel meer dan de vijf klinkers van het alfabet.
VOSTERS: Als je ruim telt, korte en lange klanken, tweeklanken, kom je aan een twintigtal klinkers. Het Spaans heeft er maar vijf.
VANDENBUSSCHE: Voor een Spanjaard is het dan ook niet evident om het Nederlandstalige klinkersysteem onder de knie te krijgen. Net als de Portugezen en Italianen kent hij bijvoorbeeld geen u. Bus wordt boes.
En dan is er dat rare woordje ‘er’
VANDENBUSSCHE: (lacht) ‘Er’ is een van de meest fascinerende en complexe woorden in het Nederlands. Wij hadden vroeger een collega, Sera De Vriendt, die een college van dertig uur gaf alleen over dat woordje.
VOSTERS: ‘Er’ kan namelijk verschillende functies hebben, het kan verwijzen naar een plaats, fungeren als voorlopig onderwerp of een deel van het geheel aanduiden. Bijzonder lastig om uit te leggen aan anderstaligen.
Laten we het hebben over de woordenschat. De dikke Van Dale telt ongeveer een kwart miljoen woorden. Is dat veel of weinig in vergelijking met andere talen?
VANDENBUSSCHE: 250.000? Ik ken ze zeker niet allemaal.
VOSTERS: Ik ook niet. Ik denk trouwens dat het er nog veel meer zijn. Maar puur het aantal woorden vergelijken is niet interessant. Wat een woord is, verschilt namelijk heel erg van taal tot taal. Het Nederlands en het Duits staan erom bekend zeer lange woorden te maken, met samenstellingen, terwijl je in het Frans voor hetzelfde vaak meerdere woorden gebruikt met telkens de ertussen.
Maar hoeveel woorden moet je kennen om het Nederlands te beheersen?
VANDENBUSSCHE: Ook hier geen eenduidig antwoord. Het hangt af van de context. Als je leerkracht Nederlands wil worden, moet je woordenschat uitgebreider zijn dan voor andere beroepen. Vergelijk het met een luchtverkeersleider. Die trekt zich in de verkeerstoren heel goed uit de slag met een beperkte woordenschat Engels, maar vraag hem niet om het recept voor cake of het Belgische politieke systeem in het Engels uit te leggen.
VOSTERS: Bovendien, een woord kennen en een woord kennen is twee. Neem de positiewerkwoorden: zitten, staan, liggen. Je kan hun betekenis oppervlakkig kennen. Ik zit op een stoel. Ik lig in bed. Maar dat is iets anders dan weten dat het ‘de telefoon ligt op tafel’ en ‘het kopje staat op tafel’ is. Pas als je woorden kan inzetten in verschillende constructies heb je een hoog niveau bereikt.
Het valt op dat Franstaligen vaak meer woorden gebruiken om hetzelfde te vertellen. Heeft dat te maken met de taal of de cultuur?
VANDENBUSSCHE: Haha, de five million dollar question!
VOSTERS: Ik denk zeker dat het met de cultuur te maken heeft. In het Frans gebruikt men veel beleefdheidsformules en omslachtige formuleringen. Men kiest vaak voor een iets formelere, ambtelijkere toon dan in het Nederlands, waar men een veel directere aanpak hanteert.
Je kan het ambtelijk noemen, soms is het ook poëtisch.
VANDENBUSSCHE: Zeker, en ik waardeer dat ook. Ik heb Franstalige collega’s die drie paragrafen gebruiken voor een boodschap die ook in twee, drie zinnen zou kunnen. Als ik zo’n vrij hoogdravend stuk krijg, denk ik: mooi geschreven. In het Nederlands zou je de dingen ook veel barokker en bloemrijker kunnen opschrijven, maar je doet het niet omdat het niet gebruikelijk is.
Vlamingen spreken dan weer vaak ‘tussentaal’. Dat maakt het er niet simpeler op voor anderstaligen.
VANDENBUSSCHE: Het is de klassieke reactie van veel leerlingen Nederlands: ‘We hebben Standaardnederlands gestudeerd en nu blijkt dat dat in Vlaanderen nauwelijks gesproken wordt.’
VOSTERS: De tussentaal en de gij-vorm maken het inderdaad nog moeilijker. In Vlaanderen moet je telkens een strategische keuze maken: spreek je iemand aan met u, jij of ge. Het zijn regels die je mee moet leren met de taal. Maar het is niet exclusief voor het Nederlands. Elke taal heeft wel een spanningsboog tussen wat aangeleerd wordt en de dagelijkse spreektaal. De vraag is alleen hoeveel aandacht je eraan besteedt. In Vlaanderen is er een traditie om al die taalverschillen flink in de verf te zetten, te cultiveren, ook op tv. De Fransen doen dat helemaal niet.
Zo zijn we beland bij de dialecten. Het West-Vlaams bijvoorbeeld, is dat eigenlijk nog Nederlands?
VANDENBUSSCHE: Het behoort tot het systeem van het Nederlands, zonder enige twijfel. Het is geen taal met een eigen systeem zoals het Fries.
VOSTERS: Wat een taal onderscheidt van een dialect is meestal ook een taalpolitieke keuze. Een taal is wat we een taal willen noemen. Het Luxemburgs was lang een dialect van het Duits, tot het in 1984 uitgeroepen werd tot taal.
VANDENBUSSCHE: Het gaat om macht, aanzien en erkenning. A language is a dialect with an army and a navy, zei de bekende linguïst Max Weinreich.
VOSTERS: En daarin kun je verschillen hebben. In Nederland is het Limburgs erkend als minderheidstaal, in België niet. Ons land wil het Europese charter voor regionale en minderheidstalen niet goedkeuren. Dat zou gevoelig liggen, met name voor wat het Frans in de Rand rond Brussel betreft.
"Het Brusselse systeem van tweetaligheid staat een meertaligheid in de weg"
Wat is de beste methode om een taal aan te leren? Het Nederlandstalig onderwijs gaat nog altijd uit van één onderwijstaal, ook in Brussel.
VANDENBUSSCHE: Eentalig onderwijs werkt. Ik heb het destijds ook zo geleerd, met een tweede taal erbij op mijn tiende en een derde op mijn twaalfde. Alleen kennen we ondertussen een veel effectievere methode: immersie. Het onderdompelingsonderwijs is de Rolls-Royce van de methodes, op voorwaarde weliswaar dat er voldoende in geïnvesteerd wordt en dat de leerkrachten en ouders zeer gemotiveerd zijn.
VOSTERS: Taal is meer dan een setje regels. Horen, spreken, oefenen, zo werkt het. Vijf keer dezelfde uitdrukking horen betekent dat het pad in je hersenen dat eerst een pad door het hoge gras was, een welbetreden pad wordt.
In het Nederlandstalig onderwijs wordt er slechts mondjesmaat met immersie gewerkt.
VANDENBUSSCHE: Om overjaarse politieke redenen is er in Vlaanderen nog altijd koudwatervrees, er is nog altijd de angst voor verlies van identiteit. In de Franse Gemeenschap is men wel overtuigd.
Eentalig onderwijs is achterhaald, zeggen jullie, maar is het streven naar tweetalig onderwijs in Brussel ook geen gepasseerd station?
VANDENBUSSCHE: Dat is een dossier met een hele grote symboolwaarde. Op economisch niveau is tweetaligheid in Brussel een noodzaak, ook al vormen de Nederlandstaligen een minderheidsgroep die zwaar boven haar niveau bokst.
Maar het zou meer moeten zijn dan die twee talen. We hebben ondertussen 170 à 180 talen in Brussel. Toch blijft Brussel staatkundig een tweetalige stad. Officieel wordt alles geregeld volgens de tweedeling Frans-Nederlands. Hoe lang valt dit systeem dat zo out of touch is met de realiteit nog vol te houden?
VOSTERS: Eigenlijk staat het systeem van tweetaligheid de meertaligheid in de weg.
VANDENBUSSCHE: Wat mij enorm verdriet, is dat de toekomstkansen van kinderen een speelbal worden van de onderhandelingen over machtsevenwichten.
Hoeveel talen leert een Brussels kind idealiter?
VOSTERS: Drie plus de thuistaal, dat zou een mooi streven zijn. Een onderwijssysteem in Nederlands, Frans en Engels, plus een stimulering van de moedertaal van het kind. In Vlaanderen blokkeert men vaak op die thuistalen, terwijl een betere kennis van de moedertaal een opstapje kan zijn voor een betere beheersing van het Nederlands.
Je moet beseffen dat talen elkaar versterken. De grootste misvatting is te denken dat er in het hoofd van een kind maar zoveel plaats is en dat als je er een tweede taal insteekt, de eerste wordt weggedrukt. Het is echt én én.
11 juli in Brussel - 2019
Lees meer over: Brussel , Samenleving , 11 juli in Brussel - 2019 , 11 juli , VUB , wim vandenbussche , rik vosters , Nederlands leren , Nederlands , kennis Nederlands
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.