De tristesse van het Brussels
Ik heb al genoeg Brusselaars gehoord die zeggen. Brussels? Wie spreekt dat nu nog? Welgestelde buitenlandse Brusselaars vragen me: Bestaat er dan zoiets als Brussels? Heb ik nog ooit gehoord en ik woon hier toch al tien, vijftien, twintig jaar, meneer.
Vreemd toch. Mij verbaast het telkens weer hoe vaak de taal nog in mijn oor valt. Terwijl ik toch weet hoezeer zij te lijden heeft gehad. Brussels was iets waarvoor je je moest schamen. Qu'est-ce que j'irais faire avec mon Vloms van in 't strotsje? Dat trieste zinnetje hoorde ik als kleine jongen en het bleef al die jaren in mijn geheugen gebrand.
Tweehonderd jaar geleden heeft de Franse bezetter onze voorouders ingepeperd dat ze voortaan beter hun achterlijke Brabants konden vergeten. Alles wat hoorde bij de grote wereld, alles wat deel uitmaakte van de beschaving, ja, de hele stralende toekomst was Frans.
Zodra de Belg hier de baas werd, heeft ook hij ons Brabants verbannen naar keuken en kot. En toch was bij de eerste talentelling, in 1846, le flamand, lees het Brabantse dialect, hier ter stede nog de algemene omgangstaal. Eén cijfer ter illustratie: in het imperium van meneer Maingain, Sint-Lambrechts Woluwe, sprak toen minder dan één procent Frans. Dit wil zeggen dat de voltallige bevolking Weules sprak, op de baron na. Brussels was werkelijk de lingua franca van Brussel en dat is nog tientallen jaren zo gebleven.
Het heeft anders niet ontbroken aan bestrijdingsmiddelen. Broodroof, dwang, vernedering, de hogere klassen en de machthebbers die hen dienden hebben niets onverlet gelaten om het Frans op te dringen. Ze hebben het Brussels bont en blauw geslagen, dat zeker wel. Maar kapot? Nee.
Brussels is een straatjoch
Brussels is taai. Brussels is slim. Brussels is een straatjoch. Ik ken geen taal die zo anarchistisch is, waarin je zo zalig kunt spotten met alles en iedereen, maar vooral met jezelf, geen taal die zoveel absurditeiten laat horen - maar altijd terloops, altijd uit de mondhoek.
Het zijn stuk voor stuk kostbare eigenschappen. Deze stad kan het zich echt niet permitteren haar oude taal te laten sterven. De Brusselaars zouden harder worden voor elkaar, harder voor zichzelf ook, hoekiger, bruter. Wie niet met zichzelf spot zal ook de spot van een ander niet dulden. Wie niet glimlacht om zichzelf, schopt om zich heen. De paradox is dat hoe meer mensen van alle mogelijke horizonten naar hier komen, hoe minder mensen de oude taal nog kennen en hoe meer we ze nodig hebben. Want fanatiek zijn in het Brussels, je kúnt het natuurlijk altijd proberen, maar volgens mij lukt dat gewoon niet.
In de loop der jaren is een soort tristesse het Brussels binnen komen sluipen, een zekere moedeloosheid, melancholie. Je vindt veel Brusselaars van een zekere leeftijd die nergens meer terecht kunnen met hun taal. Hun kinderen hebben ze zorgvuldig afgeschermd. Zo ging het vroeger. Met een kleine sprak je de oude taal nooit, dat was streng verboden, de toekomst was immers Frans, punt, uit.
En nu? Nu kijken ze snakkend om zich heen, maar zeldzaam, o zo zeldzaam zijn degenen die het wagen door de harde Franse korst heen te breken en zich openlijk te bekennen tot de geminachte taal. Voor hen dit gedichtje, het enige dat ik (bijna) helemaal in het Frans heb geschreven, want meestal hebben zij alleen die taal leren lezen.
Je suis le vieux poète de la ville,
la ville qui ne parle plus comm' moi.
Ma langue, cette marque indélébile,
a disparu des rues, des trams, des voix.
Je te désire tant, mon brabançon,
la musique en sourdine de tes sons.
O langue des ancêtres, tendre et grasse,
o mélodie méprise et méconnue,
maain Brussels, mokske, krotche, je t'embrasse.
Que tu es belle, vieille, toute nue!
Geert Van Istendael is schrijver. Voor brusselnieuws.be schrijft hij vijf stadscolumns.
Geert Van Istendael
Lees meer over: Column , Geert Van Istendael
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.