Het is weer alle dagen wafelenbak in het Marc Sleen Museum. Met De Knalgele Kubus heeft de overbuur van het Brusselse Stripmuseum sinds de zomer een architecturaal folietje binnengehaald dat bruist van het leven. Het bewijs: drie gloednieuwe strips in de winkels en evenveel enthousiaste jongelui, die duidelijk hun kleurenpalet op orde hebben. “Een diep, warm rood? Het mag ook niet té gezellig worden, hé.”
“Het Marc Sleen Museum is een fantastisch gebouw, met dat interieur dat baadt in zwart-wit en toetsen goud en rood, maar het was ook, zoals je wel vaker ziet bij musea, een soort opslagplaats geworden voor dingen waar weinig mee gebeurt. Het was toe aan een opfrisbeurt,” vertelt Johan Stuyck, hoofd van de opleiding Beeldverhaal aan LUCA School of Arts, Campus Brussel. “Rond Nieuwjaar ben ik aangezocht door de Stichting Marc Sleen – die over de erfenis van de geestelijke vader van Nero waakt en het aan hem gewijde museum beheert – of ik geen ideeën had om de plek een nieuwe impuls te geven, er wat meer leven in te krijgen. Door er jonge, professionele mensen bij te betrekken. Omdat ik lesgeef, al bijna twintig jaar jonge makers begeleid bij de Leuvense stripuitgeverij Oogachtend en zo een heel netwerk heb uitgebouwd, heb ik dat zelf in handen genomen.”
En gekneed tot De Knalgele Kubus, een voor het art-decogebouw waar in 1947 Nero het levenslicht zag op de redactie van De Nieuwe Gids, behoorlijk lichaamsvreemd, ufo-achtig object dat vijf afgestudeerde stripmakers van LUCA en ESA Saint-Luc een jaar lang van werkruimte voorziet. “Het moest opvallen, ja,” legt de instigator van de nieuwe 'stripincubator' uit. “Met een knalkleur. We hebben nog getwijfeld tussen rood en geel, zelfs groen kwam in aanmerking, maar in samenspraak met de interieurontwerpers bleek geel toch de beste kleur te zijn om de hele dag in te werken. Acht uur in een rode kubus, dan word je gek. (Lacht) De naam heb ik verzonnen in de stijl van een klassiek Nero-verhaal. Het bekt goed, en er bestaat zelfs een Nero-avontuur dat Het knalgele koffertje heet. Waarom het verder zoeken?”
Het prikkelt toch om hier binnen te komen en in die sfeer van Marc Sleens tekeningen zelf achter je tafel te gaan zitten
“Dat geel, ja… Echt afschuwelijk,” lacht Karolina Szejda, sinds eind juni een van de vijf bewoners van De Knalgele Kubus. “En die lichtballen reflecteren dat geel nog eens extra hard. Maar ik ben ook wel de grootste zaag. Ik zie Johan al lachen en met zijn ogen rollen. (Lacht) Nee, we worden hier zo verwend dat ik daar echt wel over kan kijken. Geel is trouwens mijn lievelingskleur, maar dit… Nee, het is echt wel knalgeel!” (Proest het uit)
“Daar heb ik eerlijk gezegd nooit last van gehad,” vult medekubist Mattias Ysebaert aan. “Eenmaal aan die tafel verdwijn ik in mijn werk, mijn papier en mijn materiaal. Het is zeker geen veel te prikkelende kleur, die mij constant afleidt. Integendeel. Ik vind hier een focus en een motivatie die ik in de beslotenheid van mijn kamer veel minder makkelijk vind. Hier kom je echt naartoe om een achttal uur te werken, met een precies doel voor ogen, tegen betaling, omringd door alle speelgoed dat je mogelijk nodig kan hebben. Dat zijn allemaal zaken die een doorslaggevende invloed hebben op je mentaliteit. Het mag ook niet te gezellig worden, hé. In een diep, warm rood zouden we misschien te makkelijk wegzinken. Dat geel houdt ons wakker. Een fel geel om fel te werken, da's onze mantra.”
MISSING LINK
En of er fel gewerkt wordt. Drie beeldverhalen die zopas verschenen bij Oogachtend – Tram 5 van Karolina Szejda, deel één van toekomstig drieluik Inbreker van Mattias Ysebaert, en De kever en de koning van Thibau Vande Voorde – vormen een eerste onweerlegbaar bewijs. “Alle vijf (behalve de drie al genoemde stripmakers maken ook Stephan Louwes en Eliot Vandenheede deel uit van de knalgele kubisten, red.) zijn het enthousiaste en getalenteerde jonge makers, met een diploma en een masterproef op zak,” vertelt Johan Stuyck. “Maar ook een goede masterproef vergt sleutelwerk om haar commercieel levensvatbaar te maken, en dat kan hier gebeuren. Er is een grote tekentafel, een scanner, een printer. We voorzien een vergoeding, begeleiding, en we garanderen dat het werk dat ze er maken, wordt uitgegeven. Zie De Knalgele Kubus als de missing link tussen de school, de professionele opleiding en de uitgeefwereld.”
“Ik merk aan de vele mails en verzoeken van andere studenten én aan de reacties van de vijf die er nu zitten, dat dat een heel aanlokkelijke positie is. Ze voelen zich een beetje uitverkoren. Normaal werk je thuis onbetaald verder aan je strip en combineer je dat met een job of een master na master. De zekerheid die ze hier krijgen, is een cadeau. In ruil komt het museum meer in de aandacht, ook bij jonge mensen die eigenlijk Marc Sleen – laten we eerlijk zijn – bijna niet meer kennen. En de vijf jonge stripmakers zorgen voor permanentie in het museum. Elke dag is een van hen aanwezig en werkt aan zijn of haar eigen project. Het museum is gratis, dus ze hoeven geen conciërge te spelen of aan de kassa te zitten, maar als een bezoeker nieuwsgierig is naar wat ze daar in die gele kubus aan het doen zijn, staan ze die persoon te woord.”
“Veel is dat nog niet voorgevallen,” vult Karolina Szejda aan. “Een wat oudere mijnheer heeft me ooit, terwijl ik hier duidelijk aan mijn strip aan het werken was, gevraagd waar die jonge tekenaars ergens zaten. 'Euh, ik ben er één van.' 'Ah! Oei, sorry mevrouw. Sorry!' Ik ben geen onthaal, hé. (Lacht) Ik neem dat niet persoonlijk op, hoor, ik weet ook dat ik hier tussen die vier talentjes niet in het rijtje pas. Het is motiverend, maar ik moet harder lopen om hen bij te blijven.”
Zie De Knalgele Kubus als de missing link tussen de school, de professionele opleiding en de uitgeefwereld
“Ach, Karolina is veel te bescheiden,” lacht Mattias Ysebaert. “Wij zijn net zo geïntimideerd door haar als zij door ons. Ze zit hier heel erg op haar plaats. In tegenstelling tot de bezoekers die we hier regelmatig eens over de vloer krijgen en die eigenlijk op zoek zijn naar het Stripmuseum. Die sturen we zonder pardon naar de overkant. (Lacht) Nee, vaak genoeg zijn er ook mensen die naar ons komen kijken. Er zijn gewoon niet zo heel veel mensen geneigd om ons te vragen naar wat we aan het doen zijn. Misschien vanuit een ingebakken verlegenheid of een zekere schroom. Ik heb ook altijd een laptop openstaan als ik aan het werk ben, dus mijn papier en materiaal zitten daar een beetje achter verscholen. Maar als iemand er eens naar vraagt, neem ik een blad papier en laat ik hun zien wat we hier doen. We denken er trouwens aan om in de toekomst een camera te installeren, gericht op ons papier en onze handen, zodat mensen live kunnen volgen wat er gebeurt. Op onze Facebook- en Instagram-pagina's posten we nu één keer per week of twee weken onze vooruitgang. Dan weten mensen ook dat we hier niet aan het niksen zijn.”
“Het is ook heel inspirerend om op een plek als deze te werken,” vertelt Thibau Vande Voorde. “Je zit daar te midden van het patrimonium van iemand die uit een tijd kwam waarin je nog echt die enkele grote namen had – een Hergé, een Vandersteen, een Marc Sleen… – die onderling haast een monopolie hadden op de markt. Of dat nu goed of slecht is, laat ik in het midden. Maar die tijden zijn wel voorbij, het medium zit vandaag niet meer zo in elkaar. Strips maken, je toewijden aan het ontwikkelen van een grafisch narratief, is vooral een passie, geen commerciële overweging. We figureren hier als jonge makers in een verhaal van contradicties. Elke dag moeten we hier naar beneden, waar het heropgebouwde atelier van Marc Sleen staat, om de tv's aan te zetten. Je voelt die grote geest daar bijna letterlijk ronddwalen.”
“Eerlijk? Ik heb nog maar net mijn eerste Nero-strips gelezen,” haakt Karolina Szejda in. “Toen met de lockdown de boekhandels en de bib sloten, vreesde ik dat ik daar niet meer aan toe zou komen, wat ik verschrikkelijk gênant zou vinden. Maar mijn papa bleek grote fan van Nero te zijn geweest en in de kelder nog dozen met oude strips te hebben staan. Ik vond ze heel tof, ja. Gelukkig maar. Stel je voor dat ik in het museum van Jommeke had moeten werken...” (Lacht)
“Het prikkelt toch, ja, om hier binnen te komen, de lichten en de schermen aan te knippen en in die sfeer van Marc Sleens tekeningen zelf achter je tafel te gaan zitten,” vult Mattias Ysebaert aan. “Eigenlijk heeft Marc Sleen als kleine Belg een naam en een reputatie opgebouwd die wij allemaal nastreven. We zitten hier nog tot het begin van de zomer, dit is het moment om te tonen wie wij zijn en wat we kunnen. Alles uit de kast! Het wordt nog interessant.”
PRIKBORDPRIKJES
“Ik moet bijbenen, maar Thibau is zo'n uitsteller dat we toch tegelijk ons eerste boek publiceren,” horen we lacherig waaien. “Da's een manifestatie van mijn perfectionisme! Ik vind het interessant om de tijd op te rekken en zo de grenzen op te zoeken, mezelf uit te dagen. Karolina heeft gewoon veel meer structuur nodig,” wordt er teruggeprikt.
Eerlijk? Ik heb nog maar net mijn eerste Nero-strips gelezen. Ik vond ze heel tof, ja. Gelukkig maar
Het is duidelijk dat niet alleen de geest van Marc Sleen voor een prikkelende ervaring zorgt. De kliek kubisten hangt stevig aan elkaar en kan wat plaagstoten verdragen. Bewijs voor die hechte interne dynamiek hangt op een berucht prikbord. “Het begon als een simpele agenda, waarop ik noteerde wie wanneer aanwezig zou zijn. Dat is een beetje, euh, ontspoord,” lacht Karolina Szejda. “Een tekening van mij bleek plots ontsierd door een snor, of er verschenen schunnige commentaren bij. Het is altijd een verrassing wat er op dat prikbord staat, als je aankomt. Zelfs onze Eliot, die eerst wat bang was, als enige Franstalige collega, heeft zich op die manier al snel weten te integreren in de groep.”
“In een ideale wereld zou dat een klassevol bord zijn geworden, waaraan we onze schetsen, ontwerpen en processen zouden ophangen en zo een soort van woordeloze communicatie op gang brengen,” getuigt Thibau Vande Voorde. “In de praktijk is het meer een spotproject geworden, waarbij we elkaar een beetje de loef afsteken en de duvel aandoen. (Lacht) Het is niet zo ambitieus geworden als ik had gehoopt. Maar het is wel een welkome vorm van communicatie geworden, nu we door corona elk apart de kubus bemannen.”
“Dat infantiele gedrag maakt onze band alleen maar sterker,” bevestigt Mattias Ysebaert. “Het bord ziet er niet uit, er staan de meest absurde, meest obscene dingen op, maar we kunnen ermee lachen. We kennen elkaar ook al heel lang. We hebben samen LUCA gedaan, en met Thibau zat ik vanaf het derde jaar middelbaar samen in de klas. We volgden de artistieke opleiding in De Wijnpers in Leuven, waar ook Stephan toen naar school ging. Het ziet ernaar uit dat we niet meer van elkaar afraken. En dat is prima. We zijn allemaal redelijk overtuigde en gepassioneerde tekenaars, we motiveren elkaar voortdurend om een stapje verder te gaan. Samen zijn we één grote ladder aan het beklimmen.”
“Ik ben heel blij dat kwaliteit doorslaggevend is in de selectie voor De Knalgele Kubus,” vult Thibau Vande Voorde aan. “Deels om dat opbod onder elkaar een beetje in de hand te werken. Op een vriendelijke manier dan. (Lacht) Je kan er gewoon niet omheen dat als je een passie voor tekenen deelt en zelf het traject ambieert dat je collega's aan het waarmaken zijn, dat je jezelf gaat meten met de rest. In de microsfeer van De Knalgele Kubus kan dat.”
SCHARNIER NAAR DE TOEKOMST
Het feit dat de vijf voortdurend in elkaars vaarwater zitten, geeft een gezonde frictie, duwt hen naar grotere hoogten. De lat ligt ook hoog. Mattias Ysebaert bracht eerder dit jaar al de uitloper van zijn masterproef Uitzicht met kamer uit en Stephan Louwes deed in 2019 hetzelfde met het eigenzinnige Limbo – Lux in tenebris. Met het nieuwe werk van Mattias Ysebaert, Karolina Szejda en Thibau Vande Voorde wordt die knalgele catalogus weer een beetje aangedikt. In alle kleuren van de regenboog. Met Karolina Szejda's gloedvolle, menselijke en verrukkelijk veelkantige, Brusselse verhaal Tram 5, dat de relatie tussen een hobbelig naar een toekomst zoekende dochter en vader in een genereuze en spontane tekenstijl vat. Met Mattias Ysebaerts ronduit virtuoze fantasytrip Inbreker, die recht uit de koker van Grzegorz 'De Chninkel' Rosinski had kunnen komen. En met Thibau Vande Voordes De kever en de koning, dat in een aquarelpotloden meesterlijk diepe en uitzinnig kleurrijke groeven in de duistere waanzin van het koloniale verleden trekt.
We werken hier het opbod onder elkaar een beetje in de hand. Op een vriendelijke manier dan. In de microsfeer van De Knalgele Kubus kan dat
“Die verscheidenheid is een gevolg van onze opleiding aan LUCA,” vertelt Thibau Vande Voorde. “Je hebt met mensen als Judith Vanistendael en Eva Cardon (alias Ephameron, red.) grote namen uit het autobiografische beeldverhaal als lesgevers, en ik leefde even met de indruk dat dat ook was wat ze van mij verwachtten. Maar het is net dat getouwtrek tussen de eisen én de mogelijkheden van het medium, dat me heeft gebracht waar ik nu ben, besef ik in de terugblik. Ik denk dat iedere LUCA-student dat wel heeft ervaren: dat je er als beginnende stripmaker nood aan hebt om te worden losgetrokken uit je eigen opvattingen over wat een strip is. Het afbreken van die opvattingen tot de grond, zodat je daarna zelf weer kan opbouwen, is essentieel geweest voor mij.”
En effent het speelveld tussen de oude geest van Marc Sleen en een resem jonge, knallende kubisten. “Voor de mensen van de Stichting Marc Sleen, waarin ook zijn weduwe, Catharina Kochuyt, zetelt, maak ik van bij het begin elke week een uitgebreid verslag van de bezigheden van De Knalgele Kubus,” vertelt Johan Stuyck. “Ze zijn supergelukkig met wat er nu gebeurt. Om de aandacht die de kubus genereert voor hun eigen project, maar ook omdat ze jonge, beginnende stripauteurs de kans kunnen geven om iets te betekenen in de stripwereld. Ook al is het met een ander soort werk dan dat van Marc Sleen, zijn geest blijft zo bewaard.”
De Knalgele Kubus moet een soort scharnier worden, dat pivoteert naar een stevige toekomst voor de hedendaagse stripscene. “Brussel is van oudsher de hoofdstad van de strip. Met De Knalgele Kubus zorgen we voor een extra hotspot op de hoofdstedelijke kaart én voor een nieuw hoofdstuk van de hedendaagse strip. We werken samen met het Stripcentrum aan de overkant, en daar merk je toch ook grote blijdschap en een beetje gezonde jaloezie om wat wij hier aan het doen zijn. Elke dag worden in dat museum, in die vreemde kubus, nieuwe dingen gecreëerd, onder de ogen van een publiek. Niet als tijdelijk project, maar permanent. Dat is uniek in Europa.”
“We hopen dat De Knalgele Kubus nog een lang leven beschoren is. Voor de huidige masterstudenten kan het een voorbeeld zijn. We willen de werking uitbreiden en, als eenmaal de pandemie is bedwongen, stages en groepsactiviteiten organiseren. En we roepen een nieuwe prijs in het leven: vanaf juni 2021 reiken we jaarlijks De Knalgele Kubus Trofee uit aan de beste Brusselse masterstudenten, die de deur opent naar een betaald verblijf in de kubus en de uitgave van hun eerste strip.” De toekomst van de Brusselse strip ziet er bijzonder, euh, rooskleurig uit.
DE KNALGELE KUBUS
Facebook: De Knalgele Kubus
& Instagram: @deknalgelekubus
THIBAU VANDE VOORDE: DE KEVER EN DE KONING
Oogachtend, 104 p., €28
KAROLINA SZEJDA: TRAM 5
Oogachtend, 120 p., €24
MATTIAS YSEBAERT: INBREKER 1: DE SLEUTEL
Oogachtend, 48 p., €11,95
www.oogachtend.be
Lees meer over: Expo , De Knalgele Kubus , Thibau Vande Voorde , Mattias Ysebaert , Karolina Szejda , Johan Stuyck , marc sleen museum
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.