Niemand die het zag aankomen, hijzelf nog het minst, maar Marc Didden is deze zomer zeventig geworden. Cinematek geeft hem carte blanche, wij serveerden de Brusselse filmmaker, scenarioschrijver, columnist, flaneur en muziekfreak een verjaardagstaart met kaarsen, vermomd als prangende vragen van 8 verwante zielen zoals Tom Barman, Zwangere Guy, Guy Mortier en zijn zelfs zijn favoriete barista. Mét een toetje erbij. Blazen, Marc!
Wie is Marc Didden?
- Ziet het levenslicht in Hamont-Achel op 28 juli 1949
- Verhuist als tweejarige naar Brussel en ontdekt daar als tiener film en rock-'n-roll
- Studeert dramaturgie en regie aan het RITCS
- Wordt tijdens de jaren 1970 rockjoernalist bij Humo en interviewt iconen als David Bowie en Frank Zappa
- Debuteert in 1983 op het filmfestival van San Sebastian als cineast met Brussels by Night
- Wordt docent aan de filmopleiding van Sint-Lukas
- Schrijft onder meer scenario's voor de film Crazy love van Dominique Deruddere en de series Koning van de wereld en De smaak van de Keyser
- Scherpt zijn pen als columnist voor De Morgen en Humo
- Betuigt zijn liefde aan Brussel met het boek Een gehucht in een moeras
- Eert schrijver Hugo Claus met de expo Con Amore
Ga je ooit nog een film over Brussel maken?
"De tinteling om te filmen, is er nog altijd, beste Gorik (van Oudheusden, zoals de rappende burgemeester van Brussel echt heet, tz). Maar ik ga zeker geen film meer maken binnen het klassieke Vlaamse Hollywood-systeem waarbij je op je knieën moet om geld bij elkaar te krijgen. Die calvarietocht, die ratrace laat ik over aan de jeugd. Maar ik ben wel een verhalenverteller. En als ik een verhaal heb, en ik denk, dit past niet in een column of in een boek of wat dan ook, dan maak ik misschien nog wel eens een film. Maar dan eerder iets ambachtelijks, met een paar vrienden in mijn keuken, heel eenvoudig, zoals The Ramones schoonheid puurden uit drie akkoorden. Ofwel moet iemand die dit leest en die mij heel graag ziet een miljoen storten, en dan maak ik die film wel.” (Lacht)
“Nee, ik moet vooral een urge voelen. Begin jaren 1980 wilde ik iets anders dan rockjournalist spelen voor Humo. Ik had dat tien jaar gedaan, ik begon artiesten voor de tweede of derde keer te interviewen. Ik dacht: ga ik dit nu doen tot zij doodvallen? Of ik? Ik wilde terug naar de film, ik had daar tenslotte voor gestudeerd aan het RITCS. Brussels by night is zo begonnen met twee zinnen op een bierkaartje. ‘Een man verlaat ’s ochtends zijn huis om te gaan werken en komt nooit meer terug."
En: ‘Wat is je verantwoordelijkheid als je alleen bent?’ Die laatste had met geloof te maken. Ik was als jezuïet opgevoed, maar geloofde niet in God. Maar als je niet gelooft, hoe moet je dan in het leven staan? Die twee lijnen hebben een halfjaar in mijn hoofd gehangen, tot ik op vakantie naar Zuid-Frankrijk een kleine typemachine meenam en er een scenario uit puurde. Dat was wel wat vervelend voor mijn vrouw. Ik schreef tien pagina’s per dag, tot ik negentig pagina’s had. Dat was genoeg voor een langspeelfilm volgens het principe one page per minute. Omdat uiteindelijk niemand mijn scenario wilde verfilmen, heb ik het dan maar zelf gedaan. Maar die drang om dat verhaal te vertellen moet er zijn, Gorik, ik heb nooit gefilmd om te filmen.”
“Of Brussel er een rol in zal spelen als ik nog iets maak? Niet noodzakelijk. Ik ken elke hoek van Brussel, ik ken de stad beter dan wat ik ooit in mijn films heb getoond. Maar mijn horizon reikt veel verder. Ik hoef niet altíjd met Brussel geassocieerd te worden, het is niet dat ik buiten die stad niet functioneer. Ik voel mij ook goed in Gent, Antwerpen, Londen, Parijs, Rome of LA.”
Ik heb nooit van jou les gehad, maar jouw empathie voor studenten was alom bekend. Voelde je je een cineast die graag lesgaf, of zag je jezelf als een docent die films maakte?
“Ik zag mij zeker niet als docent. Ik ben daar midden jaren 1980 in gerold omdat Guido Hendrickx, een zeer verdienstelijke Vlaamse cineast die een soort hoofddocent was op Sint-Lukas, mij op een dag belde met de mededeling dat ze niemand vonden om les te geven over scenario schrijven.”
“Ik heb dat lesgeven heel graag gedaan. Het mooiste vond ik in dialoog gaan met jonge mensen die ambieerden om cineast te worden. Iemand liet iets zien en dan vroeg ik waarom de andere dat slecht of goed vond. Al het andere haatte ik: vergaderen met oninteressante kwasten, punten geven. Ik zeg veel liever in iemands gezicht of iets goed of slecht is.”
“Ik vind het wel zeer grappig dat Tom zich niet meer herinnert dat hij bij mij in de les heeft gezeten. Alhoewel, dat waren de begindagen van dEUS. Die mannen gingen om vijf uur slapen en raakten natuurlijk nooit op tijd van Antwerpen in mijn les om halftien. (Lacht) Ik vond Tom wel meteen een interessante student. Een van de opdrachten in het eerste jaar was een film maken van drie minuten, zonder cuts. Hij heeft toen iets heel moois in elkaar geknutseld over zijn vader, die overleden was. Een paar jaar later, na een concert van dEUS, vertelde hij me dat hij een langspeelfilm wilde maken, maar dat iedereen hem dat uit het hoofd probeerde te praten. Ik nam hem serieus en ben met hem gaan samenzitten. Ik heb destijds het eerste scenario van Any way the wind blows gelezen en gezegd wat ik goed en slecht vond, of cliché. Niet dat ik verder ook maar enige verdienste heb aan zijn film. Hij heeft me daarna uitgenodigd voor de première, maar voor premières ben ik te zenuwachtig. Ik heb een kaartje gekocht en ben hier gaan kijken in de UGC.”
“Ik heb nooit een muur willen optrekken tussen mij en mijn studenten. Ik bleef ook vaak rondhangen in de cafetaria. Als studenten een probleem hadden met monteren tijdens het weekend, belden ze mij op en vijf minuten later – ik had toen nog een auto – was ik op school. De student is belangrijker dan de docent.”
“Ik ben net De Patrick gaan kijken, de geweldig geslaagde debuutfilm van Tim Mielants. Ik lees in interviews dat Tim mij bedankt omdat ik hem destijds heb overtuigd om filmmaker te worden en niet scheepskapitein, waar hij over twijfelde. Dat vind ik fijn. Op Sint-Lukas moest je kiezen tussen fictie, documentaire en videokunst. Tim had documentaire gekozen, maar wat hij maakte was slecht. Ik heb met de directeur gepraat zodat hij toch naar fictie kon overstappen. Een geluk, want daarmee zijn ons een hoop slechte documentaires bespaard.”
Heb je als muziekliefhebber en vooral -kenner ooit ambities gehad om muzikant te worden?
“Nee, beste Fien. Ik heb ooit wel een poging gedaan om een beetje te drummen en piano te spelen. Maar mijn vader had een zeer goed gehoor en hij vond wat ik deed niet om aan te horen. Wij hadden een pick-up thuis, daar draaide veel klassieke muziek op. Tot mijn oudste broer zelf een platendraaier kocht en ik in de kelder van ons toenmalige huis verliefd werd op rock-’n-roll.”
“Mijn kennis heeft me juist verhinderd om zelf muziek te beginnen maken. Ik kon me onmogelijk meten met Ray Charles, Jerry Lee Lewis en Elvis. En dan blijft muziekmaken louter een soort spielerei. Heb ik daar spijt van? Misschien wel. Ik heb geen hobby. Moest ik nu in een groot huis wonen met een vleugelpiano, dan zou mij dat wel kalm kunnen krijgen. Ik heb vrienden die ’s avonds wat op een gitaar tokkelen. Ik ken ook iemand die in zijn garage een drum heeft om zich af te reageren. Maar ik heb geen garage.”
“Nu, bij het maken van een film gebruikte ik wel mijn muzikale kennis. Niet gewoon om een song te kiezen, maar om ergens een gitaar of drum bij te plakken omdat ik vond dat deze of gene scène dan beter werkte. Op dat moment was ik misschien geen componist, maar toch een soort dirigent.”
“Waarom ben ik rockjournalist geworden terwijl ik filmschool had gedaan, kan je je afvragen. Wel, zoals alles rolde dat op een blauwe maandag op mijn pad. Ik was afgestudeerd aan het RITCS, maar ik vond niet meteen werk. Ik deed allerlei jobs, zoals barman spelen in de Dolle Mol. Op een dag schreef ik een boze brief naar Humo. Ik kreeg een telegram van Guy Mortier terug, met de boodschap dat als ik het allemaal beter wist, ik het dan zelf maar moest komen doen. Dat heb ik gedaan. Drie dagen later zat ik met knikkende knieën Tina Turner te interviewen in Vorst Nationaal terwijl Ike als een kwaaie pooier naast haar zat. ‘May I ask you a question?’ was mijn eerste vraag. ‘Dat moet je nooit vragen,’ zei ze, ‘want wat doe je als ik nee zeg.’ Ik heb het geluk gehad veel ‘ja’s’ te horen. Ik heb tien jaar lang grote namen uit de popmuziek mogen interviewen, maar ik wil daar niet mee pronken. Voor mij telde het verhaal. Toen ik ooit de keuze had om Freddie Mercury te interviewen of Graham Parker, was ik niet te beroerd om te zeggen dat Freddie Mercury mijn botten mocht kussen. Allee, niet echt, want die zou dat nog doen. Graham Parker vond ik gewoon een beter verhaal.”
Je bent een gevierd regisseur. Welke ultieme filmrol had je zélf graag vertolkt?
“Dat is een mooie vraag van mijn goeie vriendin Dorien. Ik zou wel eens een rol willen spelen die dicht bij mezelf staat. Een zwaarlijvige man die zuchtend maar vrolijk in het leven staat. Die eigenlijk alles wil relativeren. Hij hoeft zelfs niet zwaarlijvig te zijn, hypochonder is ook al goed.”
“Ik heb al een paar kleine rolletjes gehad. Meestal via oud-studenten die me een dienst wilden bewijzen, zoals Kaat Beels voor Tabula rasa, of vrienden, zoals Jonas Geirnaert in De dag. Mijn grootste rol was die van campingeigenaar in Hombres complicados van Dominique Deruddere. Ze vonden geen acteur, en ik liep daar toch rond. Niet dat ik me ooit een acteur voelde. Maar, Dorien, ik zou ook wel eens een rol willen spelen waar ik echt voor moet wérken. Kan ik dat zes weken volhouden? Kan ik die teksten onthouden? Nee, dat zeker niet. Dat kon ik al niet toen ik in Het sacrament van Hugo Claus speelde. Niet dat hij het erg vond, ‘het is geen Shakespeare’ zei hij dan.”
“Als jonge gast zag ik heel veel films. Wij woonden op de grens met Sint-Joost en Etterbeek, en hadden keuze uit meer dan tien buurtbioscopen. Op woensdag gingen we naar de matinee, twee films voor de prijs van één. Op zondag kwam daar vaak nog een cinema-bezoek met het gezin bij. Ik werd betoverd door westerns en de cowboys. Glenn Ford, James Stewart, Dean Martin... In die wijkbioscopen werden al die films in het Frans gedubd. Ik heb heel lang gedacht dat cowboys Frans praatten.”
“De acteur waar ik aanvankelijk helemaal weg van was, was Jean Gabin. Ondanks mijn goede band met Amerika en wat de Amerikaanse cultuur heeft voortgebracht, voel ik mij een echte Europeaan. Als ik naar Parijs spoorde, besefte ik dat dat mijn universum was. Mannen met deukhoeden die ’s nachts in Parijse cafés rondhingen, en die met Citroëns reden, zoals in Le jour se lève, een van de mooiste films ooit. Die kan ik elk jaar zien. Een echt rolmodel? Dat kwam pas later met Robert De Niro. Taxi driver is mijn favoriete film aller tijden. De Niro heeft mij het hardst beïnvloed, maar ook het meest teleurgesteld. Je werkt met Coppola, met Bertolucci, met Scorsese, en dan maak je rommel als Meet the Fockers?”
Leeft Elvis nog, denk je?
“In de viswinkel De Noordzee werkt Christophe, een gast met een Elvis-coupe, met van die Brylcreem erin. Elke keer als ik hem zie, denk ik, ah ja, Elvis werkt bij De Noordzee. Ik heb hem dat nog niet gezegd, maar ik denk niet dat hij dat als een verwijt zal ervaren. Er is een generatie mensen die dat licht rebelse van Elvis nog altijd in zich draagt en dat ook graag toont.”
“Ik heb Elvis altijd bewonderd. Om de muziek die hij maakte, en omdat hij met zijn heupen schudde. Omdat hij een goeie en af en toe ook een slechte film maakte. En omdat hij zo onbereikbaar was. Dat maakte het mysterie groter. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik naar zijn muziek luister. Dus, ja, Jonas, Elvis leeft nog.”
Droom je nog steeds van die levensechte dromen?
“Arno en ik wonen naast elkaar. Niet dat we elkaars deur platlopen, maar als we elkaar tegenkomen, zeggen we ‘hoi’. Ik respecteer Arno enorm, omdat hij al zo lang doet wat hij doet. Hij is een genre op zich. Dat van die dromen vind ik wel gek, omdat ik niet wist dat ik dat ooit aan hem heb verteld. Ik sta inderdaad zelden op met het gevoel dat ik uitgerust ben. Omdat ik in mijn dromen al drie draken verslagen heb en vijf keer in een afgrond gevallen ben. Ik heb eens gedroomd dat ik een saucisse was, en dat de slager mij in schijven sneed. En dat allemaal zónder stimulerende middelen. (Lacht) Ik heb ook wel leuke dromen. Dat ik getrouwd ben met Natalie Wood. En soms is het heel concreet, dat ik in een appartement in New York of Parijs woon. Of dat ik een chauffeur heb die me overal naartoe brengt. Dat zijn niet zulke romantische dromen, eerder dagdromen, tussen slapen en niet slapen in.”
“Ik heb ook ooit eens gedroomd dat ik de Lotto won. Een substantieel bedrag. Ik weet zelfs hoeveel: 156.800.000 euro. Ik had in mijn hoofd al helemaal berekend wat ik daarmee zou doen. Dat appartement in Parijs, die auto met chauffeur, een huis in de Ardennen. Jonge mensen steunen die muziek of kunst willen maken. Armen helpen. Maar vooral ook films maken zonder te moeten bedelen om geld.”
“Zijn er nog dromen die ik wil realiseren? Ik denk dat het ongeluk brengt als je die uitspreekt. Maar ik zou eens een echte wereldreis willen maken. Fysiek lukt me dat niet meer, maar die jongensdroom is er nog altijd. Niet dat ik een echte avonturier ben. Ik slaap ’s avonds graag in een proper bed.”
Ben je je bewust van de aparte figuur die je intussen bent geworden: reporter, filmer, docent, schrijver, wandelaar, gids, verschijning, stem...?
“Het is goed om die spiegel eens voor te houden, bedankt Josse. Dat ik van alles doe, is tegelijk mijn zegen en mijn vloek. Ik heb weinig films gemaakt, omdat ik niet alleen filmer was. Ik heb weinig boeken geschreven, omdat een echte schrijver elke dag schrijft en elk jaar een boek uitbrengt. Ik doe dat tussen andere projecten door. Ik wandel veel door de stad en zit vaak in horecazaken. Ik word daar weleens over aangesproken. Mensen die me kennen van mijn Hugo Claus-tentoonstelling, weten niet dat ik ook van rock-’n-roll hou. Anderen die mijn columns lezen, weten dan weer niet dat ik ook lesgegeven heb. Maar om nu te zeggen dat ik mijzelf als een aparte figuur zie, dan moet ik toch onschuldig pleiten, Josse.”
“Mijn leven verloopt nogal organisch. Ik solliciteer nooit voor iets, het overkomt mij. Uit interesse schrijf je je in aan de filmschool, maar er is geen werk, dan word je journalist. En dan kom je een paar mensen van de BRT tegen en dan maak je met Rita Goossens een documentaire over de punkmuziek, met de geweldige titel Gisteren zullen we de pogo dansen. Maar ook daar: ik deed nooit aan carrièreplanning. Nu, en dat is geen hoogmoed, als ik iets deed, probeerde ik dat wel altijd zo goed mogelijk te doen. Ik heb een soort neiging, met de nadruk op neiging, naar excellentie.”
“Als je zo op een rij zet wat ik allemaal heb gedaan, kan dat wel imposant zijn. Dat kan ook door mijn lichaamsvorm komen, natuurlijk. Studenten hebben mij dat weleens gezegd, dat ik door mijn omvang indruk maakte. Zo’n tenger meisje uit de Kempen dat voor het eerst naar Brussel kwam, en dan begon ik met veel bravoure vragen te stellen met die gekke stem van mij. Bij die stem heb ik mij intussen neergelegd, ze is een deel van mijn persoonlijkheid. Ze is ook wel de reden waarom ik nooit acteur ben kunnen worden. Ik heb een paar keer gesolliciteerd bij de radio, toen nog in het Flageygebouw. Dan moest je je programma opstellen en je visie geven. Dat ging allemaal goed, tot ik een stemproef moest doen. ‘Ja, meneer, het is goed,’ kreeg ik dan na één minuut te horen.”
“Ik heb ooit eens de vraag gesteld aan Mick Jagger of hij blij was dat hij Mick Jagger was. Als ik die vraag nu aan mezelf zou stellen: ja, ik heb er vrede mee dat ik Marc Didden ben.”
Mocht je (al dan niet na je dood, in een soort prettig hiernamaals) de kans krijgen om een aantal mensen opnieuw op te zoeken of bepaalde momenten in de geschiedenis opnieuw mee te maken, wat zou je top tien dan zijn?
“Dat zijn veel vragen in één keer, Guy. Ik zou werkelijk niemand opnieuw willen bezoeken. Mijn tactiek was altijd: ‘Go in, ask your questions, get out.’”
“Wat ik opnieuw zou willen meemaken, wel, werkelijk niets. Wie ik nog graag geïnterviewd had: Jezus (van Nazareth), Adolf Hitler, Orson Welles, Marilyn Monroe, Natalie Wood, Rik Van Steenbergen, Koning Boudewijn, Ray Charles, Aretha Franklin en de onbekende soldaat.”
Lees meer over: Brussel , Film , Marc Didden , Cinematek , talk of the town
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.