Fernand Delodder (66) draagt een blauw hemd met blauwe bretellen, heeft een bril en grijze haren. Hij ontvangt ons in zijn woning in Molenbeek, waar hij woont met zijn broer Carlos (71). Omdat hun moeder na haar scheiding niet voor hen kan zorgen, groeien ze op in een kostschool in Brasschaat. Lees ook de bijhorende reportage.
Ex-getuige van Jehova: 'Het geloof heeft de familie kapotgemaakt'
Een plek vol slechte herinneringen. “Ik moet huilen als ik eraan terugdenk,” zegt Delodder. “We werden er geslagen.” Op zijn achttiende mag hij terug naar zijn moeder, onder één strikte voorwaarde: dat ook hij Jehova’s getuige wordt. “Ik had geen keuze. Van mijn tweede tot mijn achttiende zat ik op een kostschool. Ik kende de wereld niet,” vertelt hij. Nochtans herinnert hij zich maar al te goed hoe zijn moeder er niet was als hij op vakantie mocht van de kostschool. Ze was op bijeenkomsten van de Jehova’s.
Het contact met zijn moeder verloopt stroef. “Ze was al twintig jaar Jehova’s getuige toen ik bij haar ging wonen. De ouderlingen kwamen bij ons thuis om de problemen op te lossen, om uit te leggen dat mijn moeder het goed bedoelde. Er zaten dokters en advocaten bij de Jehova’s die haar adviseerden. Jehova’s getuigen hebben me ervan overtuigd om te doen alsof ik gek was, zodat ik niet in militaire dienst hoefde. Ik heb er spijt van dat ik dat nooit gedaan heb, ik zou de wereld beter hebben gekend.”
"De Jehova's praten veel over het kwaad in de wereld. Dat had me tot een bange mens gemaakt"
Beste jaren
Delodder neemt het zijn moeder kwalijk dat ze hem bepaalde dingen heeft onthouden tijdens “zijn beste jaren”.
“We mochten niet uitgaan, niet naar de cinema, niet te veel televisie kijken en geen contact hebben met mensen die geen Jehova’s getuige waren,” betreurt Delodder. “Dat waren mensen van Satan. Ik zat op kostschool van toen ik twee was. Ik had mijn hele leven al moeten gehoorzamen. Nu weet ik dat ik gemanipuleerd werd, maar dat inzicht kwam pas met de jaren.”
Delodder herinnert zich nog goed hoe zijn moeder een brief achterhield. “Ik had op mijn negentiende een meisje leren kennen. Ze zou me schrijven. Ik wachtte op haar brief, maar mijn moeder heeft hem weggehaald. Een paar maanden later vond ik hem terug in een ladekast. Dat meisje was niet geschikt voor me, ze was gevaarlijk, zei mijn moeder. Weer kwam een ouderling bij ons thuis om uitleg te geven. Ik moest bloemen aan mijn moeder geven, en haar vergeven.”
Niet-gelovigen
De ‘gemeente’ verbiedt hem om met niet-gelovigen te praten. “Het geloof heeft de familie kapotgemaakt. Alles wat niet Jehova was, was slecht. Niet-gelovigen waren slechte mensen, zelfs als het familie was. Onze zussen woonden gescheiden van ons, maar we mochten niet bij ze op bezoek gaan.
Mijn moeder deed er alles aan om te voorkomen dat we hen zagen. Mijn oudste zus had een kind, terwijl ze niet getrouwd was, dat was volgens mijn moeder een duivelskind.” Ook tijdens zijn werk in de fabriek gaat Deloddder alleen om met andere Jehova’s getuigen.
“Alleen met hen mocht ik praten.” Zijn inkomsten moet hij afgeven aan zijn moeder, die in ruil 400 frank (zo’n 10 euro, red.) zakgeld geeft. “Daar moesten we de tram en de telefoon van betalen, maar ook vakantie en een nieuwe fi ets,” zegt Delodder. Niet alleen worden hem een aantal dingen verboden, Delodder is ook verplicht om zich in te zetten voor de Jehova’s getuigen.
Drie keer per week moet hij naar de ‘zaal’ voor Bijbelstudie. Op dinsdagen een uur, op woensdag twee uur en op zaterdag ook. Daarnaast moet hij van deur tot deur gaan. “We gingen langs de deuren om de brochure te verkopen.
Die kostte 5 frank, maar al het geld ging naar de Jehova’s. We moesten ons altijd mooi aankleden, met een das en een pak. Daar is de mens niet voor gemaakt. We leven in een vrij land.” Prediken aan de deuren, Delodder doet het in die periode gedurende vier à vijf jaar. “Eén keer per jaar moesten we honderd uur per maand doen, de andere maanden was dat twintig uur.
Dat komt neer op vijf uur per weekend, minimaal. Ik voelde me nooit op mijn gemak, ik was bang, maar het was verplicht.”
Vertrek
Als Delodder op zijn vijfentwintigste vertrekt, neemt hij zijn bed mee naar zijn nieuwe kamertje van 3 bij 3. “Ik had niemand, behalve mijn broer,” zegt Delodder. In het begin komen de Jehova’s getuigen regelmatig bij hem aan de deur, het duurt jaren voor ze hem met rust laten. Zijn moeder komt hem niet bezoeken. Hij heeft geen vrienden. Bovendien is Delodder zeer angstig.
“De Jehova’s praten veel over het kwaad in de wereld. Dat had me tot een bange mens gemaakt.” Pas jaren later, als Delodder begin dertig is, verdwijnt de angst. Delodder heeft een nieuwe job, en koopt zijn eerste auto. “Ik heb mezelf leren redden, en hoefde niet meer altijd gegidst te worden in het leven.”
Dat is niet voor iedereen zo. “Negentig procent van de mensen die zijn aangesloten bij de Jehova’s getuigen, heeft moeilijkheden,” gokt Delodder. “Jehova’s getuigen komen aanbellen en weten de zwakke persoon, zoals mijn moeder, te vinden. De Jehova’s hebben mijn moeder met alles geholpen. Ze is hen alles verschuldigd.”
Lees meer over: Brussel , Samenleving , jehova , religie , geloof
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.