In twee decennia tijd evolueerde Oud-Molenbeek van de typisch Meulebeikse volkswijk met veel handel en ambachtelijke bedrijvigheid naar iets totaal anders. De jaren 1980 waren een dieptepunt. De jaren 1990 brachten geleidelijk aan vernieuwde belangstelling en impulsen. Een blik op het dieptepunt.
Voorpublicatie 'In Molenbeek' (2): Wat vooraf ging
Vanaf de jaren 1970 werd Oud-Molenbeek opgenomen in nieuwe Brusselse, Belgische en mondiale processen waar het zelf geen vat op had. Belgische Brusselaars die het zich konden permitteren, verruilden de dichtbevolkte centrumwijken van de stad voor een eigen woning in de groene rand. Gastarbeiders profiteerden van de gekelderde huurprijzen en vestigden zich in de ‘getroffen’ zone.
Kaalslag
De ontwikkeling van het wegennet, het vrachtvervoer en de luchthaven van Zaventem zoog de Brusselse industrie naar nieuwe bedrijfsparken. Andere industriële sectoren vertrokken naar lageloonlanden. Met 170.000 arbeidsplaatsen voor handarbeiders in 1970 zakte Brussel op de ranking weg van ’s lands belangrijkste industriële stad naar een plaats waar nijverheid vandaag nog slechts tien procent van de laaggeschoolde tewerkstelling vertegenwoordigt. Van ongeveer tweehonderd Molenbeekse bedrijven in 1974 ging het naar een honderdtal in 1981 en een zeventigtal in 1988. De stad compenseerde het verlies van de industrie met de versnelde uitbouw van de tertiaire economie en haar internationale ambitie. De arbeidsmarkt kantelde van een kort- naar een langgeschoolde.
De bevolkingswissel, de crisis, de ombouw van de arbeidsmarkt en de neoliberale globalisering van de economie zijn structurele evoluties die de kanaalzone in de loop van de jaren 1970 en 1980 lieten degraderen tot een restgebied met zware sociaal-economische werven. Afhankelijk van wijk tot wijk kwam er een specifieke couleur locale bij. In Oud-Molenbeek ging het om kaalslag.
Miskleunen
Omstreeks 1974 werd de buurt opengereten voor de doortrekking van de metro. Over een lengte van ongeveer vijfhonderd meter werden tussen het kanaal en het huidige Voltaireplein 170 huizen gesloopt en honderden bewoners, zonder veel noemenswaardige vervangwoningbouw, gedwongen om te verhuizen. De werken werden uitgevoerd met een ongemene brutaliteit. Buurtwerker van het eerste uur Stefan Eelens getuigt van een sfeer van stof, straten afsluiten, dynamietexplosies en gigantische graafschokken zonder voorafgaand technisch onderzoek over de stabiliteit van de resterende bewoonde gebouwen. “Men vergat het organische aspect van een menselijke samenleving,” zegt hij. ‘Een gemeenschap verplant je niet zomaar. De vernedering werd op de spits gedreven door pesterijen. Inwoners die niet toegaven aan de onteigening zagen plots hun elektriciteit afgesneden. Of de huizen rondom werden gesloopt, zodat hun gebouw zonder stutwerk alleen kwam te staan.”
De sleuf bleef twee decennia lang sleuf en spleet de buurt in twee. Een hele generatie niet stemgerechtigde Maghrebijnse nieuwkomers groeide op in een wijk rond een gapende leegte. Ondertussen verhuisden de beter betaalde Belgisch-Molenbeekse arbeiders en het middenklassepubliek hoe langer hoe meer naar Hoog-Molenbeek, waar ze moderner comfort vonden in nieuwbouw rond brede lanen. Meteen schoof ook de kern van het Molenbeekse electoraat mee op naar het westen. Politieke onverschilligheid, verloedering en stedenbouwkundige miskleunen werden het lot van Oud-Molenbeek.
Scheidingslijnen
De buurt verzeilde in een schemerige transitieperiode. De nieuwe maatschappelijke en economische ontwikkelingen werden niet opgepikt. In 1981 was bijna de helft van de bevolking van vreemde origine. Marokkaanse Berbers groeiden uit tot een meerderheidsgroep. Het Nederlandstalig onderwijs liep leeg, terwijl Franstalige scholen uit hun voegen barstten. In 1985 bestond het leerlingenbestand van de basisschool Sainte-Ursule plots voor 95 procent uit Marokkaanse kinderen. Het onderwijs reageerde log op de migraties en boerde verder met achterhaalde leerschema’s uit de tijd van homogeen Belgische klassen. Het Franstalig onderwijs ging er te gemakkelijk vanuit dat leerlingen de onderwijstaal zouden begrijpen.
Omstreeks 1991 was 33 procent van de Oud-Molenbeekse beroepsbevolking uitkeringsgerechtigd. In een context van verarming en toenemende werkloosheid nam de informele economie aan belang toe. Semi-legale autohandel op straat of in ateliers en achterhuizen tierde welig. De etnische kleinhandel zette zijn eerste pasjes in de buurt en stalde aanvankelijk zijn koopwaar eerder rommelig uit. Het traditionele verenigingsleven verschraalde. Er ontstonden nieuwe netwerken. De toeschouwers en buitenstaanders bestempelden de wijk als een ‘migrantengetto’. De overheid ondernam niets. De reactie kwam eerder van onderuit. Een nieuw sociaal middenveld zette in op bewonersparticipatie, emancipatie en herwaardering van de buurt en daagde de gemeente uit.
Stadsvernieuwingsprojecten
Een andere speler die neerstreek in de buurt was Integratiecentrum Foyer dat in 1974 zijn definitieve stek vond in de Werkhuizenstraat. Foyer startte als een jeugdhuis waar buurtjongeren zich konden vermaken met films, papegaaien en een echte leeuw in een kooi. Mede door toedoen van antropoloog en voorzitter Johan Leman werd haar werking enkele jaren later structureler uitgebouwd. In een tijd dat duizenden migranten de wijk instroomden zonder dat de overheid daar enige opvang, taallessen en sociale begeleiding tegenover plaatste, vervulde Foyer meer dan eens pionierswerk.
Het verlangen naar een wijk op mensenmaat werd in de jaren 1980 opgepikt door schaarse beleidsmakers en leidde tot bescheiden stadsvernieuwingsprojecten. De heraanleg van een pleintje hier, de heropbouw van een gesloopte straat daar.
Heilzame invloed
Omstreeks 1990 werd er een mentaal keerpunt bereikt. De verschillende ‘migrantenrellen’ van 1991 waren een mijlpaal, in die mate dat ze de bewustwording van spanningen hebben versneld. Het beleid was verplicht om te reageren. In twee stembusgangen had extreemrechts zijn opmars verzilverd (zonder aan de macht te komen, red.). De traditionele partijen konden niet anders meer dan het Vlaams Blok de wind uit de zeilen te halen door aandacht te geven aan wat vanaf nu ‘kansarme’ of ‘achtergestelde’ buurten werden genoemd. De rellen vielen samen met nog twee andere cruciale gegevens. In 1989 was Brussel een volwaardig Gewest geworden met eigen bevoegdheden en op een hoger economisch niveau nam het belang toe van de steden als centra van kennis, creativiteit en internationale netwerking. Ze stonden ten aanzien van elkaar in een concurrentiële positie om zoveel mogelijk investeerders aan te trekken. Daarvoor moest de stad opnieuw leefbaar worden.
Religieuze weefsel
Welke nieuwe verhaallijnen tekenen zich sindsdien in Oud-Molenbeek af? Hoe vond het onderwijs een antwoord op de fundamenteel gewijzigde situatie van de jaren 1980? Wat is de impact van buurtverfraaiing, kanaaldynamiek, nieuwe middenklasse en de recente migraties? Hoe beleven bewoners en experts in Oud-Molenbeek de aanhoudende structurele problemen, zoals de bevolkingstoename, de huisvestingscrisis, de werkloosheid en de stijgende armoede? Hoe wordt er rijkdom geproduceerd? Hoe evolueerden de kleinhandel, de veiligheid, het sociale middenveld en het religieuze weefsel? Wat met cultuur? Van voetbal en Marokkaanse bruiloften tot Ultima Vez. En wat te zeggen over de vele gezichten van de islam?
Het woord is aan Oud-Molenbeek.
Hans Vandecandelaere
Historicus Hans Vandecandelaere dook twee jaar in de coulissen van Oud-Molenbeek. Voor zijn boek ‘In Molenbeek’ sprak hij met acteurs, jongeren, dokters, huisjesmelkers, schooldirecties, Cubaanse danseressen, politiecommissarissen, pastoors en imams, loft- en kelderbewoners, druggebruikers en getalenteerde commerçanten. ‘In Molenbeek’ verschijnt begin september bij uitgeverij Epo. Tot dan brengt Brussel Deze Week een greep uit zijn reisimpressies.
Voorpublicatie: In Molenbeek
Lees meer over: Sint-Jans-Molenbeek , Samenleving , Voorpublicatie: In Molenbeek
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.