In zijn nieuwe boek Kijk! Daar, kijk! werpt schrijver en cineast Eric de Kuyper een eigenzinnige blik op Brussel, op de dissonante hoogbouw én de moerasgrond die tot op vandaag het uitzicht van de stad bepaalt. Het boek is een stads- en levensgeschiedenis in één geworden, zonder valse nostalgie. “Ik ben voor veel verrassingen komen te staan.”
| Schrijver Eric De Kuyper: “Wellicht moet je Brussel tot voor Expo 58 omschrijven als een provinciestad. Ik keerde in de jaren zestig terug en plots was die stad kosmopolitisch geworden.”
Wie is Eric de Kuyper?
- Geboren in Brussel in 1942
- Studeert aan het HRITCS
- Werkt van 1965 tot 1977 als producer bij de toenmalige BRT
- Regisseert in 1981 een eerste speelfilm Casta Diva
- Debuteert als schrijver in 1988 met het autobiografische Aan zee
- Brengt dit jaar Kijk! Daar, kijk! uit
Kijk! Daar, kijk! is veel boeken in één. Een wandelgids voor Brussel, zeker, maar ook een caleidoscopische mengeling van autobiografie en essayistiek, van memoires en sociaal-historische analyse. Feuilleté, zegt de schrijver zelf. Een gelaagdheid die niet alleen De Kuypers levensverhaal kenmerkt – kinderjaren in Brussel, adolescentie in Antwerpen, daarna Brusselse, Parijse, Nederlandse en Duitse jaren – maar die ook dit boek typeert, met zijn mix van boven- en ondergrondse trouvailles, persoonlijke en 'officiële' geschiedenis.
“Sommige dingen waren vroeger beter, maar ze waren beter omdat ik in die tijd kind was”
auteur
Zo poëtisch Kijk! Daar, kijk! in sommige passages is, zo prozaïsch is de aanleiding. “Voor mijn gezondheid zou ik een paar uur per dag moeten wandelen,” zegt Eric de Kuyper met een geamuseerde glimlach, wanneer hij BRUZZ ontvangt in zijn stek op een boogscheut van de Louizalaan. “Een twintigtal jaar geleden heb ik, op een veel kleinere schaal, het boekje Een passie voor Brussel gemaakt met een gelijkaardig opzet. Daarin ontbraken nog wel wat Brusselse gemeenten. Bij mijn terugkeer naar de hoofdstad wilde ik dat goedmaken. Zo ontstond het systeem van het boek: ik neem de bus of tram naar bijvoorbeeld Sint-Agatha-Berchem, waar ik doorgaans nooit kom, loop daar lukraak, zonder veel voorbereiding, een paar uur rond, en neem de bus terug. 's Anderendaags, in de ochtend, schreef ik mijn bevindingen op, zo groeide het boek gestaag.”
U had bij die wandeltochten een kleine compagnon, Gabriel. Wie is hij?
Eric de Kuyper: Hij is mijn wandelgezel, het zoontje van mijn medebewoner Emile. Hij is vriend aan huis en signeert het boek mee, want het is ook zijn boek. Gabriel verklaart mij al wandelend alles wat ik niet weet. Het standbeeld van de prince de Ligne in het Egmontpark is bijvoorbeeld een mevrouw, een prinses (lacht). Het Justitiepaleis is het paleis van de koningin. Op de koepel staat een kroon, dus: koninklijk. De koepel is een hoepelrok … Je gaat op den duur met die kinderlijke verwondering naar de stad kijken.
Hoe ziet het stratenplan eruit van de Brusselse habitat waarin u in de jaren 1940 en 1950 opgroeide?
De Kuyper: Ik bewoog me voornamelijk in Schaarbeek, Molenbeek, Laken. Sint-Gillis vormde zowat de buitengrens. Wij gebruikten de stad, doorkruisten haar te voet. Het valt me op hoe sterk alles veranderd is. En doorgaans ten goede. Ik ben voor veel verrassingen komen te staan. Sommige buurten oogden vroeger afschuwelijk en beginnen nu op te leven. Het lelijke en het afstotelijke blijft in Brussel aanwezig, maar in welke stad niet? Natuurlijk, hier word je er direct mee geconfronteerd. In het centrum van Amsterdam bijvoorbeeld niet.
Ging aan het schrijven veel opzoekwerk vooraf?
De Kuyper: Ja, maar dat vond ik plezierig werk. Ik ben geen historicus of archiefdeskundige, maar ik stuitte voortdurend op zaken waar ik het fijne van wilde weten. Het boek zit vol ontdekkingen en verrassingen, secret gardens. Neem de ondergrondse stad onder de Coudenberg. Die is pas opnieuw toegankelijk gemaakt. Er zijn allerlei ondergronden die nog te ontdekken vallen, omdat het moeras een belangrijke rol speelde voor Brussel. Dat blijkt alleen al uit de etymologie van de naam: broek-zele, stad in het moeras. Waterlopen als de Zenne, de Maalbeek, de Molenbeek, en andere moerasgebieden bepalen het uitzicht. Het is een gegeven waar een inwoner niet bij stil blijft staan, maar waar men dagelijks mee geconfronteerd wordt, zodra je begint te bouwen. Denk maar aan de projecten bij het Zuidpaleis of het Horta-metrostation. Een moeras is voor de ecologie goud waard. Brussel zit op een goudmijn (glimlacht). Laat ons die moerasgebieden dus maar koesteren.
Wat voor een stad was Brussel voor de jongen die u toen was?
De Kuyper: Wellicht moet je Brussel tot voor Expo 58 omschrijven als een provinciestad. Ik keerde in de jaren zestig terug en plots was die stad kosmopolitisch geworden. Dat is wellicht de invloed van de wereldexpo en de intrede van de Europese instellingen geweest.
De expats komen regelmatig opduiken in uw boek. Hebben ze er misschien mee voor gezorgd dat de Belgen, de Brusselaars anders of aandachtiger naar hun stad gingen kijken?
De Kuyper: Op een oppervlakkige manier misschien wel. Maar in Brussel worden inmiddels meer dan 150 talen gesproken: iedereen is expat (lacht). Die diversiteit is de grote verandering tussen vroeger en nu.
Het belang van het Engelse expatblad The Bulletin is op dat vlak evenwel niet te onderschatten. Het liet ons, Brusselaars, dingen ontdekken die we nooit geweten hadden. Waar je de beste cheesecake kon kopen, bijvoorbeeld. Wij wisten nog niet eens wat dat was. Het blad attendeerde ons ook op de unieke architectuur, op de realisaties van Horta. Dat was te midden van de sloop- en bouwwoede van de jaren zestig. Bij The Bulletin waren ze oplettend voor zulke zaken, zoals BRUZZ dat vandaag is.
“De metro vind ik niet fatsoenlijk gebouwd. Het mist allure, het is er deprimerend”
auteur
In contrast daarmee staan citaten uit teksten van rond de jaren 2000, waarin op vrij urgente toon wordt aangekaart wat er allemaal moet veranderen en moet worden opgelost. Vandaag klinkt u minder alarmistisch.
De Kuyper: Het Brussels Gewest heeft veel veranderd, dat is duidelijk zichtbaar. Kijk naar de opleving van de Kanaalzone. Vlaanderen en Wallonië beseffen dat niet altijd.
Tegelijkertijd is Brussel-bashing in het publieke debat bijwijlen bijna modieus. U doet daar nadrukkelijk niet aan mee.
De Kuyper: Het neemt niet weg dat ik ook best kritisch uit de hoek kom, maar ik wilde inderdaad niet in de clichés vervallen. Soms moet je een beetje radicaal zijn. Vergelijk ons openbaar vervoer met dat van De Lijn of de Tec. My God. Het boek getuigt in beperkte mate van die politieke situatie, ik moet toch aan Gabriel uitleggen waarom de zebrapaden soms maar tot aan de helft van de straat herschilderd zijn. De structuur met gemeenten heeft voordelen, maar drukken toch heel sterk op het dagelijkse leven. Er zijn daardoor ook te veel politici en dat is nooit goed.
Zo plezant u het bovengronds vindt, des te groter is uw ergernis in de metro.
De Kuyper: Ik heb geen kritiek op het openbaar vervoer, maar de metro vind ik niet fatsoenlijk gebouwd. Het mist allure, het is er deprimerend. Daar is qua architectuur en stedenbouw een kans gemist.
Dan hebben ze ook nog eens onze beste kunstenaars de opdracht gegeven om werken in die publieke ruimte te creëren. De sukkels aanvaarden die opdracht, waardoor de kunstwerken er plompverloren staan. Welke stad verstopt haar hedendaagse kunst in metro? Toegegeven, stations als Parvis vallen mee, maar andere zijn apocalyptisch. Terwijl Brussel nochtans kan bogen op een traditie van goede stedenbouw, zeker in de negentiende eeuw. Vergelijk de stad van toen met Parijs, dat helemaal bekneld raakte in zijn stratenplan. Stadsbouwmeester Victor Besme liet ruimte voor Oudergem, Vorst, Ukkel, zodat die leefbaar bleven. Tot ook daar woonblokken verrezen, op zijn Frans. Maar de vijvers zijn tenminste bewaard. Besme respecteerde het water en het groen voor zover het kon.
Veel beschouwers van Brussel hebben het tot vervelens toe over de schoonheid van het lelijke, de schoonheid van de wanstaltigheid. U stelt die lelijkheid niet voorop.
De Kuyper: Toch wel. Het meest spectaculaire voorbeeld is de heropleving van de site Thurn & Taxis. Toen ik daar vroeger filmde, was dat de jungle. Nu is het een combinatie van mooi en lelijk. Het lelijke wordt niet afgebroken, niet verborgen, het contrast speelt, en dat is Brussel ten top.
Wat betekent gentrificatie voor u?
De Kuyper: Een dubbelzinnig en moeilijk begrip. Het wordt meestal te eng gezien: volkse buurten die door de rijken worden 'ingepalmd'. Voor mij was het een verrassing te ontdekken dat het zo niet hoeft uit te draaien.
Brussel kent genoeg voorbeelden van vroeg twintigste-eeuwse sociale woningbouw in hyperburgerlijke buurten. Gentrificatie kan dus ook ten goede werken. Die burgers vonden het blijkbaar niet erg in dezelfde straat te wonen als het proletariaat. Iets anders zijn die ellendige torens die men daarna gebouwd heeft.
Leopold II drukte zijn stempel op Brussel, koloniaal erfgoed is nog steeds aanwezig in het straatbeeld. Een nieuwe generatie Brusselaars heeft het daar moeilijk mee. Hoe gaat u ermee om?
De Kuyper: Ik heb er geen probleem mee. Het maakt deel uit van de geschiedenis. Godfried van Bouillon vormt bijvoorbeeld ook geen fraai voorbeeld van vaderlandse geschiedenis. Leopold II wist wat stedenbouw was, wat een stad zou kunnen en moeten zijn. De plannen die hij ontwikkelde, vertoonden visie en bepalen tot op vandaag het gezicht van de stad. Zijn koloniale beleid was iets anders, maar vergelijk het ook met dat van de Fransen, de Britten of de Nederlanders? Er is ook veel hedendaags kolonialisme waar je je aan kunt ergeren en actie tegen voeren. Laat ons lessen trekken uit de geschiedenis van het kolonialisme, maar kijk wat er onder je ogen gebeurt en laat Leopold II rusten in zijn graf.
U houdt er niet van wanneer uw werk als nostalgisch bestempeld wordt?
De Kuyper: Zegt men van een historicus – wat ik voor de duidelijkheid niet ben – dat hij nostalgisch is? Neen. Natuurlijk niet. Is iemand die over de negentiende eeuw schrijft, of over de Bourgondiërs, een nostalgicus? Ik getuig van hoe het was. Sommige dingen waren beter, maar ze waren beter omdat ik in die tijd kind was. Ik probeer geen zwart-witte vergelijking te maken. Ik voel wel iets voor la nostalgie heureuse, zoals Amélie Nothomb die beschrijft. Ik heb ervan genoten, maar ik heb geen heimwee naar de goede oude tijd.
Had u dit boek over een andere stad kunnen schrijven?
De Kuyper: Ik heb het me ook afgevraagd. Over Oostende waarschijnlijk wel. Over Antwerpen? Ik weet het niet. Het soort stadsbelevenissen zoals ik ze schrijf is een soort genre geworden.
Er zijn ook steden waarvan ik per definitie nee zou zeggen. Amsterdam, bijvoorbeeld, omdat ik die stad gewoon niet zo boeiend vind. Wat mij belangrijk lijkt, is de feuilleté, de gelaagdheid van een stad. Het is me pas nu duidelijk wat voor lagen ik heb met bijvoorbeeld Wenen, via mijn familiale en professionele geschiedenis. Het is ook een vergane-gloriestad die een nieuw ritme probeert te vinden. Als onderzoeker, als schrijver vind ik dat boeiend.
Eric de Kuyper, Kijk! Daar, kijk!, Uitgeverij Boom, 288 blz.
Lees meer over: Brussel , Literatuur , Stedenbouw , Eric de Kuyper , Kijk! Daar, kijk! , stadswandeling , architectuur
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.