De woning ontwerpen waar je zelf in woont, voor velen is het een fantasie, maar voor architecten is het meestal werkelijkheid. Die architectenwoningen zijn vaak zo bijzonder dat de jaren weinig vat hebben op hun charme. Twee hedendaagse architecten vertellen over hun liefde voor zo’n huis, net als de eigenaar van de persoonlijke woning van architect Fritz Seeldrayers in Sint-Gillis.
| Peter Swinnen woont in een wooncomplex van architect Willy Van Der Meeren.
Linsy Raaffels (VUB) doet voor haar Innoviris-Doctirisdoctoraat (in samenwerking met Barbara Van der Wee) onderzoek naar die zogenoemde architectenwoningen. Als ze begint te vertellen over de parels van huizen die ze ontdekte, is er geen houden meer aan. “Ik studeerde ingenieur-architect aan VUB en voor mijn thesis koos ik architectenwoningen als onderwerp.
In Vlaanderen waren die al voor een groot deel in kaart gebracht, over Brussel was nog weinig geweten. Ondertussen is het een enorme lijst geworden, met de focus op de periode 1830-1970.” Die einddatum blijkt niet willekeurig gekozen. “Vanaf 1970 tekent de stadsvlucht zich al duidelijk af.
Ook architecten trekken naar de Rand.” Ongeveer één tot twee procent van alle panden in de stad is beschermd. In de lijst van Brusselse architectenwoningen valt op dat tien procent dat label mag dragen. De eigen woning van een architect is al snel iets bijzonders, zo blijkt.
Luc Schuiten maakte in de jaren tachtig de omgekeerde beweging. Nadat hij een van de eerste energie-neutrale woningen ter wereld had gebouwd – Orejona - wilde hij onderzoeken hoe ecologie en leven in de stad elkaar kunnen vinden.
In de weelderige tuin van het huis in Schaarbeek dat hij als architect grondig renoveerde, vertelt hij: “De buurt sprak me enorm aan, het had veel potentieel. Toen we het huis kochten, was het in een slechte staat. Uiteindelijk betaalden we een zeer laag bedrag en dat gaf een extra impuls aan de uitdaging om van het huis uit 1906 onze eigen woning te maken. Zonder probleem kon ik de elementen die me stoorden verwijderen.”
De achtergevel moest eraan geloven en werd gesloopt, net als de garageboxen die zich achter het huis bevonden. “De brokstukken vormden de basis van de tuin. Ik verspreidde ze, bracht er een reliëf in aan en bedekte alles met aarde. Zo gaf ik de ruimte terug aan de natuur. De biodiversiteit herstelde zich. Zo nu en dan komt er zelfs een reiger naar de vijver om een kikker te stelen.”
Ook binnen heeft het herenhuis grondige ingrepen ondergaan. Muren werden vervangen door metalen steunpilaren en een binnentuin mocht niet ontbreken. Een grote kast in de eetkamer tekende en maakte hij zelf. “Ik hou niet van decoratie. Als ik iets ontwerp is de schoonheid die erop volgt als een kers op de taart.
Een bevestiging dat de keuzes die ik maakte de juiste waren. De rol van de architect is het leven van bewoners bij wijze van spreken in scène te zetten en hun leven comfortabeler te maken.” Schuiten kiest zijn woorden zorgvuldig.
“Neem nu een bad. In veel gevallen is dat een gebruiksvoorwerp, misschien knap ontworpen, maar het blijft een object. Mijn bad heb ik zelf gemaakt.” Het bad in kwestie is gemaakt van op elkaar gestapelde platen triplex waaruit een organische vorm is gesneden. “Om tot die vorm te komen, hebben mijn vrouw en ik een kuil gegraven in het zand. Op welke manier zaten we beiden comfortabel en werd er geen onnodig water verbruikt? We gaan altijd samen in bad. We nemen de dag door, hebben tijd voor elkaar, het is een moment dat we koesteren.”
"Als je zo'n huis koopt, met een bepaalde historie, heb je ook een verplichting om er zorg voor te dragen"
Raaffels is onder de indruk van de filosofie van Schuiten. In de twee en een half jaar sinds het begin van haar doctoraat, heeft ze al veel verschillende huizen en bewoners ontmoet. “Elk huis heeft zijn eigen charme en verhaal. Een bijzondere ontmoeting had ik met Lucien-Jacques Baucher. De 89-jarige architect woont nog altijd in zijn huis in Ukkel. Hij is nog erg fit en heeft een goed geheugen.” Door de verschillende bezoeken die ze hem bracht, ontstond er een goede band.
“Het grote verschil in spreken met een architect, of een familielid ervan, is dat je veel sneller en beter antwoord krijgt op je vragen. Om te achterhalen wat een woning uit bijvoorbeeld 1908 betekende in het oeuvre van een overleden architect is erg veel wetenschappelijk onderzoek nodig en dan nog ben je er misschien niet helemaal zeker van.”
De woning van een architect is in veel gevallen meer dan alleen het dak boven zijn hoofd en dat van zijn gezin. Tijdens de opkomst van de art nouveau haalden architecten alles uit de kast om toekomstige klanten te imponeren en om interesse te wekken voor de nieuwe stijl.
De gevel werd een visitekaartje, hun bureau een staalkaart van materialen en technieken. De grens tussen bouwpromotor en architect vervaagde in sommige gevallen ook. “Fernand Lefever bebouwde verschillende percelen rond 1910 tijdens de aanleg van het Elisabethpark in Koekelberg. In de Pantheonlaan zie je dat er meer huizen wel dan niet zijn naam dragen. Zijn eigen woning springt er met een opvallend balkon het meeste uit. Wie een gelijkaardige, of minder uitgesproken, woning wilde betrekken, kon zich gemakkelijk inbeelden hoe het zou zijn om langs het nieuwe park te wonen.”
"Het grote verschil als je praat met een architect, of een familielid ervan, is dat je veel sneller en beter antwoord krijgt op je vragen"
Schril contrast
“Je moet je ook niet laten afschrikken door een gevel,” deelt Raaffels haar ervaring. “De persoonlijke woning van Fritz Seeldrayers in Sint-Gillis had ik al een aantal keer op een foto gezien, de vuile façade en de onbekende architect gaven weinig aanleiding om me erin te verdiepen.” Tot Grégory Van Aelbrouck het pand uit 1900 een aantal jaar geleden kocht en openstelde voor bezoekers. De grauwe buitenkant staat in schril contrast met de glimmende gele en oranje tegels in de hal en de kleurrijke glas-in-loodramen met papegaaien op de eerste etage.
Van Aelbrouck glundert terwijl hij vertellend door zijn huis loopt. Voorlopig kan hij er nog niet in wonen, het is in slechte staat. Een renovatie van meerdere jaren staat hem te wachten. “Nadat ik het huis gekocht had, nam ik een jaar de tijd om zoveel mogelijk te weten te komen.” Hij sprak met experts, buurtbewoners en dook in archieven om documenten te vinden.
“Ik verwacht dat de renovatie tussen vijf en zeven jaar zal duren. Je moet in zo’n onderneming de tijd nemen om het op de juiste manier uit te voeren. Vroeger wilde ik architect of archeoloog worden. Nu ben ik beide een beetje in mijn eigen huis.” Hoewel het pand voorlopig meer weg heeft van een werf dan van een gezellige woning stelt Van Aelbrouck het geregeld open. Voor nieuwsgierigen naar architectuur of voor vrienden tijdens een cocktailparty. Op termijn is het doel om het te laten beschermen.
“Als je zo’n huis koopt, met een bepaalde historie, heb je ook een verplichting om er zorg voor te dragen. Graag zou ik het huis weer naar de oorspronkelijke staat willen brengen. Het is een demonstratiewoning, zo’n huis onthult de schoonheid en de specifieke keuzes van een architect.”
Met het plannen van de renovatie duiken ook andere vragen op. Is het waardevoller om de oude ruiten te behouden of is het beter de nieuwste isolatienormen te volgen? Van Aelbrouck zal de ruiten niet vervangen. “In ruimtes waarin je niet heel veel tijd doorbrengt, vind ik het niet nodig om die aanpassing te doen. Ik kan extra gordijnen ophangen, zoals men vroeger deed.”
Met een scalpel schraapt hij laagje voor laagje van het behang. “In de slaapkamer zitten zes of zeven lagen bloemetjesbehang. Heel voorzichtig probeer ik die te verwijderen, maar als ik te veel doe is er geen weg meer terug.” Soms helpt het toeval een handje. “Op een dag scheen er een lichtstraal de hal binnen en ik zag een reliëf onder de blauwe verf. We hebben extra lampen langs de muur gezet en ontdekten een geometrisch patroon. Wellicht met de hand geschilderd in brons- en goudkleur.” Honderd jaar geleden was handwerk duidelijk goedkoper dan nu.
“Uniek is de enorme hoeveelheid handgeschilderd behangpapier. In de meeste kamers is er een brede band onder het plafond, in de traphal zelfs de volledige muren. Om dat in ere te herstellen, moeten we onderzoek doen.” Een moeilijke opdracht, want waar sommige eigenaren kunnen terugvallen op bouwplannen en oude foto’s, is er van zijn huis geen beeldmateriaal terug te vinden. “In het archief van de gemeente vonden we de grondplannen, die zijn nooit veranderd. Verder hebben we absoluut niks om ons op te baseren, behalve het huis zelf.”
Architect en voormalig Vlaams bouwmeester Peter Swinnen woont in een wooncomplex dat doet denken aan een decor in een film van Jacques Tati. Drie blokken witte kubussen met kleurrijke elementen en grote glaspartijen omringd door veel groen. “De dag dat onze vierjarige dochter voor het eerst op school een huis zal moeten tekenen, verwacht ik dat de juf vreemd zal opkijken. Ons huis lijkt helemaal niet op een klassieke woning.”
Het Vierwindenbinnenhof in Tervuren is een van de eerste cohousingprojecten van het land. “Terwijl dat initieel niet de opzet was van de architect. Willy Van Der Meeren stelde in 1954 samen met collega en bouwpromotor Leon Palm een prototype woning voor in Luik: de CECA-woning. Dat huis was bedoeld om op grote schaal voor (staal)arbeiders te kunnen bouwen. Door prefab elementen te gebruiken, in combinatie met goedkope materialen kostte elke woning minder dan een Ford, dat was hun slogan.”
Socialistisch ideaal
Het succes was enorm, ongeveer 4.500 mensen schreven zich in om zo’n CECA-woning te kopen. Die coup op de woningmarkt leidde tot een boycot van de Nationale Huisvestingsmaatschappijen. De woning was naar hun mening te goedkoop en te slim, te vooruitstrevend. Ze wilden hun doorsneehuizen voor reguliere, en dus hogere, prijzen, blijven verkopen.
Het plan leek een stille dood te sterven. “Gelukkig was er iemand op de lijst die doorzette: Benoit Verhaegen bezat een stuk grond in Tervuren, waar uiteindelijk acht woningen in drie clusters werden gerealiseerd. Ze zijn op een jazzachtige manier verdeeld over het perceel, iedereen kreeg zijn eigen tuin en er was een groter gedeeld stuk groen. Het grote socialistische ideaal van Van Der Meeren kreeg in Tervuren een kleine bourgeois-variant.”
Tegelijkertijd bleef hij trouw aan zijn socialistische idealen. “Zijn mantra was niet voor niks ‘construire pour le plus grand nombre’.” Toch stelt Swinnen zich vragen bij dat bouwen op grote schaal. “In het Vierwindenbinnenhof werd alles jarenlang opgevolgd door Van Der Meeren, die er woonde tussen 1954 en 1964.
Die zorg zou veel moeilijker te garanderen zijn, mocht het project in een veelvoud uitgevoerd zijn. Het resultaat zou minder overtuigend zijn.”
De woningen waren niet gebouwd om langer dan 25 jaar te blijven staan. Ondertussen zijn ze beschermd en is het samenhuis-experiment verdergegaan met andere gezinnen. “De huizen zijn niet groot, in de winter leven we op een kleine oppervlakte, dicht bij de verwarming. De muren zijn dun en er is enkel glas. Als het te koud is, trekken we een extra trui aan. Maar zodra de lente begint, gaan de ramen en deuren open en wordt het huis ineens vijf keer zo groot.”
Swinnen voelt zich niet alleen aangetrokken tot de eenvoudige bouwstijl van Van Der Meeren. “Hij hield niet van een compromis, had een weerbarstig karakter. Nieuwe technieken die volgens anderen niet zouden werken, testte hij toch. In zijn huis wonen, bevestigt mijn vermoeden dat een paar simpele ingrepen een wereld van verschil maken, zonder dat dat veel moet kosten. De CECA-woningen zijn een schitterend gefaald experiment, waar wij nu zeer genereus in wonen.” Het huis van de architect
Elke woensdag na BRUZZ 24 op tv en op bruzz.be
Lees meer over: Brussel , Stedenbouw , architectuur , fritz seeldraeyers , Luc Schuiten , Willy Van Der Meeren
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.