Al bijna twintig jaar wil Billy Kalonji een nieuwe invulling van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Tot vorig jaar was hij nauw betrokken bij de renovatie. Maar het overleg met het museum lag een jaar stil. Nu houdt Kalonji zijn adem in voor de opening. “We hebben hen laten doen, en waren gechoqueerd door hun beslissingen.”
| Billy Kalonji voor het AfricaMuseum.
Billy Kalonji zwaait de deur van zijn kantoor open. Buiten is het al donker als hij tegenover ons aan een grote tafel gaat zitten. Hij is een van de stichtende leden en huidig voorzitter van het Comraf, voluit het Comité Koninklijk Museum Midden-Afrika–Afrikaanse verenigingen. Dat orgaan vertegenwoordigde de diaspora en adviseerde het museum tijdens de renovatie. Met een eindeloos geduld zoekt de Congolese Belg tijdens het gesprek naar metaforen die zijn opvattingen verduidelijken.
Kalonji neemt ons meteen mee naar het jaar 1991, Antwerpen. Het toenmalige Vlaams Blok haalde een monsterscore tijdens de verkiezingen, die vriend noch vijand had zien aankomen. Het De Coninckplein, destijds een ‘Antwerps Matonge’ vanwege de vele Afrikaanse kapperszaken en winkels, kreeg plots te maken met serieuze politiecontroles. Na een aantal incidenten verenigde een groot aantal bezorgde mensen zich in het ‘Afrikaans Platform’.
“We gingen op zoek naar kennis die er over Afrika beschikbaar was in België en we kwamen uit op twee publieke instellingen die verhalen vertelden over Afrika: de Zoo van Antwerpen en het museum in Tervuren,” zegt Kalonji. “Aan de dierentuin konden we niet veel veranderen, maar toen ik naar het museum ging, was ik geschokt. We ontdekten dat er jaarlijks 33.000 kinderen naar het museum gingen. Voor velen van hen was dat hun eerste kennismaking met Afrika. Een catastrofe.”
Wat was er volgens u zo problematisch aan het museum voor de renovatie?
Billy Kalonji: Alles. De objecten in het museum spraken niet, ze waren monddood gemaakt. Er zat een hele cultuur opgesloten, waarvan het grootste gedeelte zelfs niet zichtbaar was voor publiek. Met het Comraf organiseerden we wandelingen door de kelders. Begin jaren 2000 ben ik daar met mijn moeder geweest. Ze kon haar ogen niet geloven: al die objecten waarvan de Belgen tijdens de koloniale periode zeiden dat ze waardeloos en slecht waren, stonden keurig naast elkaar opgesteld, terwijl ze dacht dat die vernietigd waren. Mijn moeder wist altijd al dat dat die waardevolle objecten waren, maar zag nu dat de Belgen dat blijkbaar ook vonden.
Door er met haar te wandelen, heb ik meer geleerd dan het museum me ooit heeft bijgebracht. Ze vertelde bijvoorbeeld over de betekenis van bepaalde maskers. Sommige mochten niet bekeken worden, of niet aangeraakt door vrouwen. Ook herkende mijn moeder een betonnen pilaar bij de ingang van het museum. Die werden vlak bij het dorp waar ze is opgegroeid neergepoot door de Europeanen om het terrein af te bakenen dat daarna werd ingenomen. Ze herinnerde zich dat ze daar plotseling niet meer mocht spelen.
"Als we de problemen niet hadden aangekaart, stonden we vandaag misschien nog nergens"
De mogelijkheden om die verhalen te vertellen, verdwijnen. Uw moeder is intussen overleden.
Kalonji: Dat is een van de belangrijkste beweegredenen van het Comraf. We wilden zoveel mogelijk mensen bij elkaar brengen die in Brussel wonen en nog in leven zijn. Bibliotheken, zo noem ik hen, maar ze zijn aan het verdwijnen.
Denkt u dat het museum die urgentie begrijpt?
Kalonji: Ja en nee. De weg is nog lang. We kunnen de belangrijkste plek voor de filosofie van Leopold II niet in een paar jaar of maanden dekoloniseren, dat weten we. Elke keer als we de zaken een klein beetje op hun beloop laten, gaat het fout.
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
Kalonji: Voor de renovatie heeft de directeur (Guido Gryseels, red.) het museum gesloten samen met een medewerker van Afrikaanse origine. Dat was een heel symbolisch gebaar. Toen de ondernemer de werken had opgeleverd, was er opnieuw een openingsceremonie. Dat was in de periode waarin we geen contact hadden met het museum, maar dat betekent toch niet dat er geen uitnodiging kon komen. Ik weet niet of het kwade wil is, of dat ze er gewoon niet aan hebben gedacht, maar het ritueel heeft zich tussen Europeanen afgespeeld. Dat is veelzeggend.
Een ander voorbeeld is de NAVO-top in juli. Toen waren de vrouwen van de wereldleiders uitgenodigd in het museum voor een voorstelling van Afrikaanse dansers. Die vond plaats in een ruimte waarvan wij wilden dat ze een plek voor reflectie zou worden. Je leest er namen van Belgen en Congolezen die gestorven zijn. Dat het museum die plek koos voor een dansvoorstelling, is voor ons een heftig symbool. Het museum had het duidelijk niet begrepen. Voor mij is dat zoals voetballen op het kerkhof. Als we toen nog betrokken waren geweest, hadden wij voorgesteld om de voorstelling in een andere zaal te organiseren. En dan nog vraag ik me af waarom het dansers moesten zijn. Er zijn ook talloze verenigingen van vrouwen die een rondleiding kunnen geven en een gesprek kunnen aangaan.
Waarom had u geen contact meer met het museum?
Kalonji: Wij vinden dat het nodig is om permanent aanwezig te zijn in het museum, met een kantoor. Dat voorstel heb ik een jaar geleden op tafel gelegd. Het kwam voor de directeur als een schok. Hij had gehoopt op een minder ingrijpend voorstel en zei dat het moeilijk uit te voeren was, zelfs ondenkbaar. Er werd gezegd: ‘Het is een federale instelling, het is moeilijk om dingen in beweging te krijgen, we hebben toch naar jullie geluisterd?’ Ze wilden stapje voor stapje verdergaan, maar wij zeiden: nee.
De wereld buiten het museum is te snel veranderd. Denk aan de debatten over restitutie (teruggave van objecten in het museum aan Afrikaanse landen, red.). Ik weet niet of het museum zich dat realiseert. Ook de Afrikaanse gemeenschap is verdeeld. Een deel wil het museum afbreken, een tweede groep zegt dat het beter is om het museum te laten voortbestaan, zonder de objecten. En dan is er de groep, waartoe ik mezelf reken, die zegt dat we het museum moeten behouden. Hoewel het museum een funeste rol heeft gespeeld tijdens de kolonisatie, moet het blijven bestaan om nu in de omgekeerde richting te werken. Dekoloniseren.
Wat betekent dat voor u, dekoloniseren?
Kalonji: Laat mij ook eens een vraag aan jullie stellen. Wat betekent het voor jullie?
Misschien een meer gelijke maatschappij, waar niet enkel de blanke visie domineert. Of meer diepgang brengen in het discours over Afrika. We hebben het altijd over één continent, alsof de cultuur, de geschiedenis en de maatschappijen overal hetzelfde zijn.
Kalonji: Daar gaat het voor mij ook over. Maar er is meer. Als ik hier straks met jullie naar buiten ga, zal men jullie eerder vertrouwen dan mij, ook al heb ik tien diploma’s. Kolonisatie is een ideologie, een bepaalde visie op de wereld. Ik leg het altijd uit aan de hand van een bezoek aan een winkel. Je hebt het gevoel dat jij degene bent die kiest, als je je winkelmandje vult. Maar iemand heeft al een selectie in het aanbod gemaakt. Zo is het ook met het verhaal dat in het museum werd verteld. Dekolonisatie is die visie doorbreken door de volledige geschiedenis te onderwijzen aan kinderen, Afrika de juiste positie te geven in het gesprek. Neem nu het Ishango-beentje, de oudste wiskundige vondst van de mensheid, dat in Congo is gevonden. Het laat zien dat wij Congolezen op economisch en wetenschappelijk vlak al voor de kolonisatie erg succesvol waren.
Is een echt gedekoloniseerd museum wel mogelijk? Of kan dat alleen als het initiatief komt van Afro-Belgen, naar voorbeeld van het National Museum of African American History and Culture in de Verenigde Staten?
Kalonji: Het museum in Tervuren is uniek. Het is een museum van Congo, dat ons meeneemt naar Afrika. Er is geen plek in de wereld waar ik me zo thuis voel als in het museum. Zelfs in Congo kan ik geen plek vinden waar ik op zo’n kleine oppervlakte zoveel kennis bij elkaar vind. In het museum zie je het allemaal: aarde, vlinders, vliegen, planten, skeletten, objecten. De hele geschiedenis van Congo is daar. Daarom zeg ik ook dat het niet kapot moet.
Met welke realisaties van het Comraf bent u tevreden?
Kalonji: We hebben in zekere zin het museum gered. Ik weet niet of we blij zullen zijn met het resultaat, maar als we de problemen niet hadden aangekaart, stonden we vandaag misschien nog nergens. Ik weet niet of er zonder ons ook een zaal zou zijn over de diaspora. Als mijn dochter wil weten waar ik vandaan kom, en waarom ik hier ben gekomen, dan kan ze zich daar informeren.
Denkt u dat het museum iets kan veranderen aan de manier waarop we de kolonisatie interpreteren?
Kalonji: Ik zie Belgen denken ‘het is zestig jaar geleden, wat heb ik ermee te maken?’ Dat is een normale reactie. Maar het museum toont hopelijk ook een ander perspectief: de geschiedenis van de jacht wordt anders verteld uit de mond van de leeuw.
Het grootste gedeelte van het bestuur van het museum bestaat wel nog altijd uit witte mensen.
Kalonji: Een AfricaMuseum zonder Afrikanen is voor mij onbegrijpelijk. Al van bij het begin hebben we aangekaart dat het museum moet werken aan diversiteit. Daarvoor zou ook de aanwervingsprocedure moeten veranderen. In federale instellingen in Brussel schrijft de wet voor dat er een evenwicht moet zijn tussen Franstalige en Nederlandstalige personeelsleden, maar op het vlak van diversiteit is er niets.
Bent u erbij tijdens de opening?
Kalonji: We werken er nog aan.
Het hangt van de reactie van de directeur af?
Kalonji: Nee, van ons.
U komt alleen als tevreden bent met de inhoud.
Kalonji: Ja. Het museum zal logischerwijs blij zijn dat we erbij zijn. Hoe ga je aan de wereld uitleggen dat wij er niet zijn?
Wat is het Comraf?
Het Comité Koninklijk Museum Midden-Afrika–Afrikaanse verenigingen (Comraf) werd opgericht in 2004, toen directeur Guido Gryseels drie jaar hoofd van het museum was. Zijn voorganger stond volgens Kalonji niet open voor een gesprek met de diaspora. Tijdens de renovatie deed het Comraf aanbevelingen aan het museum over zijn werking en activiteiten.
Een jaar geleden kwam het Comraf met een voorstel over de voortzetting van de werking na de renovatie. Het ‘Conseil des Communautés Africaines au MRAC’ (Cocam) zou permanent aanwezig willen zijn in het museum, en zowel de directeur als de andere stuurgroepen van het museum adviseren over het dekolonisatieproces. De belangrijkste opdracht van dit orgaan zou zijn om de publieke opinie over Afrika fundamenteel bij te stellen, en zowel de geschiedenis van Afrika in het algemeen, en die van de kolonisatie in het bijzonder, te vertellen in samenwerking met de Afrikaanse diaspora. Ook zou het orgaan instaan voor een goede samenwerking tussen de Afrikaanse gemeenschappen en het museum. Toen de directeur een jaar geleden liet weten niet op dit voorstel in te kunnen gaan, is het overleg met het Comraf stilgelegd.
Sinds een paar weken zijn de gesprekken opnieuw opgestart. Ook kwam er vorig weekend in het park van Tervuren, op initiatief van het museum, een gedenkplaat voor de zeven Congolezen die tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897 zijn omgekomen door een longontsteking. Dat was voor het Comraf een van de voorwaarden om weer met elkaar te praten.
Billy Kalonji
- Expert culturele diversiteit, jeugd en verenigingsleven
- Kwam in de jaren 1980 uit Congo RDC naar België
- Studeerde en werkte in de drie gewesten
- Coördinator Job @ Ubuntu, een onderzoeks- en adviesbureau voor en over leden van de (subsaharaanse) Afrikaanse diaspora en afro-descendenten
- Mede-oprichter en voorzitter Comraf
Lees meer over: Expo , AfricaMuseum , Billy Kalonji
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.