In zijn nieuwste boek 'Gare du Nord' neemt schrijver Eric Min ons mee naar het Parijse Noordstation. In de honderd jaar tussen 1850 en 1950 snellen passagiers uit Brussel en de Lage Landen zo snel mogelijk naar de uitgang om deel te worden van die mythische stad.
Min beschrijft het wedervaren van tientallen Brusselse, Belgische en Nederlandse kunstenaars die in die Parijse eeuw hun heil in de Lichtstad hebben gezocht, er soms hun leven lang zijn gebleven of soms slechts enkele weken of maanden en zijn teruggekeerd. "Ze werden gedreven door nieuwsgierigheid, door overmoed of ambitie, door ‘knaldrang’, om de stad te zien waar alles nieuw, ongezien en ongehoord is," schrijft Min. "In het Noordstation leggen ze hun oude kleren af en doken een nieuw leven in."
Min geeft indrukwekkende cijfers: zowat één derde van al wie als een enigszins belangrijk kunstenaar kan gezien worden, is toen in de Franse hoofdstad gepasseerd. Die toevloed van wereldwijd talent zorgt dat de stad een indrukwekkende smeltkroes is geworden. Omstreeks 1900 vormen de Belgen met 40.000 de op één na grootste groep buitenlanders, na de Duitsers. Er zijn niet alleen kunstenaars. Ook vele handarbeiders zoeken er hun heil in de periode van de miserie van arm Vlaanderen en Brussel.
Het lijkt wel of alles mogelijk was in Parijs. De glans van het nieuwe zorgde voor een "razende moderniteit". Min beschrijft de koortsige sfeer die er heerst, waarbij alles voortdurend in beweging is. Dat voelen de aankomende reizigers meteen als ze de drukke Parijse straten zien. De overvloedige straatverlichting maakt grote indruk op wie uit een stadje komt waar iedereen ’s avonds binnen blijft. Het verschil tussen dag en nacht lijkt opgeheven.