Iedereen kent dat ene zinnetje uit Julius Caesars populaire reisgids over onze gewesten, waarin hij schreef dat van alle Brusselse cafés, Belga één van de drukst bezochte is. Maar misschien is het interessant om ook zijn andere observaties over het grand café in het Flageygebouw er nog eens op na te lezen.
Laptopia: Café Belga
Lees ook: Laptopia: Boerderij Maximiliaanpark
DINSDAG 9 FEBRUARI, 16.30 UUR
In het begin van zijn relaas toont de ervaren reisschrijver zich in ieder geval opvallend opgetogen over de algemene setting. Meer bepaald over de monochromie die zich in dit deel van de Belgische hoofdstad doorzet van het grote plein waar het café zich bevindt, over het gebouw waarin het is ondergebracht, tot in het interieur van het café zelf. Voor zover zijn ervaring als kroegtijger in Europa reikt, schrijft JC bescheiden, is café Belga de enige plek waar beige dergelijke hippe status geniet als bepalend kleurthema in horecazaken. Voorts toont de keizer van het internationale caféleven zich van zijn gevoelige kant wanneer hij zich positief uitspreekt over de bloemenruikers op beide uithoeken van de zich elegant krommende toog (mensa delicata inclinata), over het gedisciplineerde leger glazen dat erachter in slagorde staat opgesteld, en over de volgens hem vreemde maar wel praktische gewoonte van het toogpersoneel om de koffielepeltjes door de oortjes van de koffietassen te priemen.
Anderzijds is de kieskeurige consul verwonderd over het doffe parket, de gekloven tafelbladen en de geplastificeerde menukaarten, die volgens hem het raffinement van de Romeinse klassezaken missen. Dat gloeilampen in café Belga nog steeds bestaansrecht blijken te hebben, vindt de chroniqueur zelfs onbegrijpelijk – temeer omdat hij ervanuit gaat dat al die ventilatoren die ernaast hangen, moeten dienen om de warmte die de lampen afgeven te verdrijven. Ook over het feit dat de kranten hier “als stoephoeren van klant tot klant gaan” toont Caesar zich zeer verontwaardigd.
Dat laatste brengt de veldheer van het vertier bij de zeden en gewoonten van de bezoekers – de bewuste passage waarin hij café Belga looft als één van de drukstbezochte in de streek. Wellicht is die kwalificatie hem ingegeven door het feit dat hij hier op een winterse dag passeerde, en buiten nog een legioen natgeregende rode stoeltjes aantrof “die toelaten het bezoekersaantal nog te verdubbelen op dagen waarop de zon de herbergiers een handje komt toesteken (sol hospitibus est auxilium).” Op de dag dat de generaal van de gelagzaal zijn bevindingen neerschreef, zag hij de dichte drommen handenwrijvend speuren naar een dure plaats “nadat ze het mistscherm van de aangedampte ruiten hadden doorbroken.” Waarna ze zich van jassen, sjaals, rugzakken en natte paraplu’s ontdeden om de onderhandelingen over de aard van de te bestellen versnaperingen op te starten.
Grappig en interessant wordt het wanneer de Romeinse routard een typologie opstelt van het volk dat hij in het café aantreft. Hij heeft het over eenlingen die met hun dagsoep praten terwijl zij een stuk Gallisch brood demonteren, mannen die hun zoon vergeefs proberen te entertainen met een doos stiften, een enkele dakloze die zich heimelijk ook van een krant komt bedienen, bejaarden die zich onwennig en met enige tegenzin door de drukte bewegen, en koppels jonge vrouwen die nergens anders oog voor hebben dan voor het geanimeerde gesprek dat ze moeiteloos gaande houden, terwijl verschillende omzittenden regelmatig afgunstig naar hen kijken.
Een aparte paragraaf wijdt Caesar aan het slag dat met zijn laptop op café meent te moeten zitten. Met al die glimmende appels tussen het blanke hout, waan je je in een boomgaard, schrijft hij gevat. Maar hij heeft het wel over een asociale gewoonte – ook al zijn er cafégangers die hun laptop in vertrouwen naar elkaar toe schuiven, als betrof het schoothondjes die aan elkaar worden geïntroduceerd. De schrijver merkt ook op dat de ene apple al harder gloeit dan de andere, wellicht omdat de ene gebruiker al harder werkt dan de andere.
Op het einde slaat de stemming van zijn verslag dan duidelijk om, en blijkt ook snel waarom. De reischroniqueur schrijft dat hij pas na lang wachten in de gaten kreeg dat hij zelf naar die ‘elegant krommende toog’ moest trekken om zijn bestelling te kunnen plaatsen, en dat hij daar dan ook nog eens op de hardnekkige tegenwerking stuitte die hij zo karakteristiek acht voor de Galliërs: ‘Het toogpersoneel jongleert handig met glazen, en slaagt erin om water, ijs en citroen tegelijk in het glas te laten glijden, maar zet die vaardigheden niet in om de klanten sneller van dienst te zijn, doch om zichzelf een behaaglijk gevoel van zelfwaarde te geven. Hun overdreven kalmte leidt er zelfs toe dat een wachtende dame het boos voor bekeken houdt, waarop zij door de obers wordt uitgelachen.’ Uiteindelijk besluit Caesar om in Brussel te doen zoals de Brusselaars, en vol te houden.
De hele reeks nalezen?
www.brusselnieuws.be/laptopia
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.