Als een nar zonder koning blijft de Brusselse kunstenaar Walter Swennen vlijtig kietelen met moeilijk vast te pinnen schilderijen die ons een spiegel voorhouden, ook al hebben ze intentie noch doel. “Er is altijd dispuut, want schilderen is niet puur,” zei hij aan de vooravond van een nieuwe expo in zijn thuisstad.
Van onbezonnen kliederen tot doordachte lijnen en kleuren. Van mondriaaneske abstractie tot figuratief werk dat een voorliefde voor de roman noir, jazz en native Americans verraadt. Stijlvol slalommend tussen expressionistische oerschreeuw, stripverhaalachtige ambiance en filosofisch traktaat, heeft Walter Swennen (74) nooit een onderscheid gemaakt tussen hoge en lage cultuur. In zijn humoristische werk doemen voortdurend links op tussen zijn twee machtigste materialen: verf en taal. Koppig probeert hij die twee grote artistieke liefdes te verzoenen of net te laten schuren. Zo heeft de Brusselse kunstenaar zich de voorbije decennia een weg gebaand die ook voor hemzelf vaak ongrijpbaar is. Het is een van de redenen waarom zijn werk lang onderbelicht bleef. Pas sinds zijn overzichtstentoonstelling in Wiels in 2013 is zijn carrière aan een gestage opgang begonnen. De achttien nieuwe werken in galerij Xavier Hufkens illustreren dat hij zichzelf al lang verzoend heeft met zijn ongrijpbaarheid. Nu zijn publiek nog.
“Walter houdt niet van dingen die vaststaan, hij wil zich niet vastpinnen,” zegt kunsthistoricus Hans Theys, die spreken met Swennen ooit omschreef als een vlo proberen aan te raken met een vingertop. “Als ik iets zeg, wil hij me meteen counteren. Zo zit hij in elkaar, want er is volgens hem niet één manier om iets te bekijken.” Desondanks schreef Theys uitvoerig over Swennen en leidde hij ook de tentoonstelling Parti chercher du white spirit in met een groepsgesprek tussen de kunstenaar en een handvol journalisten.
In de fraai vormgegeven visuele kroniek Walter Swennen: too many words, die naast een overzicht van 's mans werk van 2017 tot 2020 ook interviews, brieven, essays en tekeningen bundelt, beschrijft hij het werk van de kunstenaar als “poésie concrète”.
Theys: “Meer nog, zijn schilderijen zijn oorlogsmachines die onze kijk, onze manier van interpreteren in vraag stellen. Voor mij zijn het tegelijk politieke en poëtische stellingnames. Politiek omdat ze vorm geven aan een nieuwe poëzie, terwijl het natuurlijk ook gewoon schilderijen blijven. Niets is tegenwoordig makkelijker dan een object creëren en de mensen te doen geloven dat het kunst is. Maar sinds Joseph Beuys en Marcel Broodthaers is dat niet meer genoeg. Tegenwoordig neem je als kunstenaar ook politiek stelling in.” Theys haalt een YouTube-filmpje aan waarin academici aan Beuys vragen hoe ze hem kunnen begrijpen, en dat ook op Swennen van toepassing is. “Begrijpen is iets reduceren tot wat men al kent,” zegt Beuys. “Maar dat is naast de kwestie. Iets nieuws hoeft niet gereduceerd te worden.”
Voor het schilderen moet je alles wat je je kan inbeelden elimineren. Zeker je intenties, want dat zijn altijd clichés
GEEN EENHEIDSWORST
In Too many words lees je ook nog eens wat er in Swennen omging toen hij vorig jaar te horen kreeg dat hij van de Vlaamse Gemeenschap de Ultima voor Beeldende Kunst zou ontvangen. “De lange en veelzijdige carrière van Walter Swennen verdient erkenning bij het grote publiek voor zijn doorgedreven non-conformisme en de invloed die hij nog steeds uitoefent op jonge kunstenaars,” was het eindbetoog van de jury bijzonder lovend. Maar Swennen lag in eerste instantie alleen maar te tobben over de beste manier om de prijs te weigeren, want “welke bewuste kunstenaar wenst (of aanvaardt) zijn, haar of hun naam van ver of dichtbij verbonden te zien met de communicatie van de macht en het 'canonieke' idee van de cultuur dat daarbij uitgedragen wordt?”
Tegelijk wees hij erop dat kunst en cultuur voor hem altijd twee verschillende zaken zijn geweest. “Kunst is iets wat nog gemaakt moet worden. Cultuur is wat al bestaat, vermalen tot eenheidsworst door de communicatie.” Uiteindelijk besloot hij de 10.000 knotsen niet af te wijzen – “Het is niet omdat ik ze niet nodig heb, dat ik ze niet nuttig kan aanwenden” – en schonk hij ze aan de PVDA/PTB, “een partij die (als enige) weigert zich structureel aan te passen aan de opdeling van onze gemeenschap.”
Aan dat opdelen heeft Swennen altijd een broertje dood gehad. Daarvoor is zijn werk een mix van te veel stijlen, die telkens weer haasje-over wippen en teasen zonder courant te (willen) worden. Een beetje zoals Frank Zappa, maar dan met een verfborstel. Wanneer een collega Swennen tijdens het vraaggesprek toch in een hoekje probeert te drummen, klinkt het stoïcijns: “Ik ben geen adverteerder of marketingman. Ik maak geen beelden voor een publiek. Ik maak gewoon schilderijen. Ik heb geen opdracht, moet niets en toch doe ik het.”
FREEJAZZ
“Walter probeert schilderijen te maken die (doen) nadenken over schilderijen maken,” valt Theys hem bij. “Soms zijn daar persoonlijke anekdotes aan verbonden. Maar die zijn hoe dan ook slechts één element in het ontstaan van een schilderij. Anekdotes, taal, woorden of letters, materialen, beelden, kleuren, sferen, de kunstgeschiedenis: ze komen bij Walter allemaal op een gelijk niveau binnen. Een schilderij staat niet in functie van één specifiek iets.”
Zelf legt de kunstenaar het nog het best uit door de analogie te maken met de freejazz. “Muzikanten zoals Albert Ayler hebben alles in de jazz op zijn kop gezet. Ze hebben de verhouding tussen het thema, dat in de jazz vaak hernomen werd, en de improvisatie gewijzigd. Het thema of de melodie moest plots de improvisatie niet meer ondersteunen, maar ontstond tijdens de improvisatie zelf. Daarin doken dan zelf elementen op die van elders aangewaaid kwamen, uit andere melodieën of jazz standards. In mijn werk zitten ook zulke citaten.” De inspiratie is overigens geheel wederzijds. Swennen was bijvoorbeeld voor muzikant Teun Verbruggen een belangrijke inspiratiebron bij de opening van Werkplaats Walter, een vrijplaats voor experimentele en improvisatiekunst en -muziek in Kuregem.
Zoals een plots opverend themaatje kan helpen om een lijn te zien in een jazzimprovisatie, zo kunnen Swennens 'citaten' helpen om zijn schilderijen te lezen. Los van de individuele doeken vormen ze samen een hoogst individueel discours dat zich bewust afzet tegen clichés. “De vlekken maken ruzie met de lijnen,” vat hij zijn werk samen. “Er is altijd dispuut, want schilderen is niet puur. Paul Cézanne heeft ooit gezegd dat men pas begint te schilderijen wanneer men iets op het doek heeft. Vooraf moet je alles wat je je kan inbeelden elimineren. Zeker je intenties, want dat zijn altijd clichés.”
Door de jaren heen heeft Swennen geleerd om de confrontatie met een leeg doek aan te gaan. Maar makkelijker wordt het niet, vooral omdat hij niet in herhaling wil vallen. “Het is steeds een kwestie van iets te vinden om te kunnen beginnen. Daarna gebeuren er dingen, word je overvallen.” Teruggevonden speelkaarten waar ooit iemand het gezicht van een vrouw op had getekend, worden zo jaren later een schilderij. Toen hij vorig jaar een autobus schilderde, moest hij denken aan een bevriende buschauffeur uit Londen. “Misschien zou het een goed idee zijn om hem zijn laatste reis op een schilderij te laten maken, dacht ik, en ik schreef 'Last trip'.”
Toch vindt hij het gevaarlijk om zomaar een woord te schilderen, “want mensen zien het doek, lezen het woord en denken meteen dat ze het hele schilderij gezien (en gesnapt) hebben.” Dus als zo'n woord de aandacht opeist, zorgt hij ervoor dat er ook elders genoeg gebeurt zodat passanten langer blijven kijken. “FAIR IS FOUL” citeert hij Shakespeare in Macbeth. In grote kapitalen dit keer, misschien omdat de betekenis – niets is wat het lijkt – zowel het werk van Swennen typeert als de wereld die hem vandaag omringt/ontspringt.
SPIEGELSPELLETJES
Alle schilderijen op de expo zijn gemaakt in 2020. De coronapandemie heeft hoegenaamd niets veranderd aan de productiviteit van Swennen. “Schilderen is een solitaire bezigheid, maar ik heb de stilte in mijn atelier altijd heel aangenaam gevonden,” zegt hij. “Ik luister graag naar jazz, maar niet tijdens het schilderen. Als ik muziek opzet, wil ik echt kunnen luisteren. Anders wordt het muzak.” Ook toen de stilte tijdens de lockdown plots overal was, had dat weinig invloed. “Er zijn weinig dingen die het schilderen zelf beïnvloeden, buiten het proces. Mij interesseert vooral wat nodig is om het vooruit te doen gaan, zodat het schilderij zichzelf begint te schilderen, zonder intentie of doel.”
Mij interesseert vooral wat nodig is om het vooruit te doen gaan, zodat het schilderij zichzelf begint te schilderen, zonder intentie of doel
De relatie tussen schilder en doek vergelijkt hij met die van een koppel. “Er is veel verbeelding voor nodig, omdat de manier waarop men de ander ziet, vaak niet overeenstemt met wat die persoon echt denkt of voelt. Het zijn spiegelspelletjes. Als kunstenaar kan je je werk niet los zien van je gemeenschappelijke geschiedenis ermee. Daarom zijn het soms ook anderen die beslissen wanneer een werk af is.” Ook met de naam van de catalogus, Too many words, houdt de kunstenaar een spiegel voor. Ja, twee werken uit 2017 hebben dezelfde naam, maar de woorden verwijzen vooral naar het feit dat één beeld meer zegt dan duizend woorden, zeker als je het hebt over kunst.
En het sluit mooi aan bij de openingsquote die Theys vond voor de catalogus, van Chief Joseph: “I have heard talk and talk, but nothing is done. Good words do not last long unless they amount to something.” De leider van het inheemse Amerikaanse volk Nez Percé had het over een bleekhuid die voor de zoveelste keer zijn belofte niet had gehouden, maar het had net zo goed uit de mond van Walter Swennen kunnen komen.
Lees meer over: Expo , Xavier Hufkens