Ze staan niet alleen bovenaan de lijst van seizoensgroenten, ook bovenaan de lijst van producten vol Brusselse trots prijken de spruitjes. Door hen ligt de naam van onze stad bij heel wat mensen in verschillende talen op hun bord. De Fransen smullen van Choux de Bruxelles, de Polen verorberen ze als brukselka en de Turken happen ze als Brüksel lahanas weg. Maar waaraan hebben de groene knolletjes die Brusselse stempel te danken?
Het verhaal ontspruit in Sint-Gillis. Meer bepaald in het gebied dat vroeger Obbrussel – Hoog Brussel – heette. Het lag toen nog buiten de stadsomwalling en droeg die naam omdat het op een heuvel lag, vanwaaruit je naar de stad kon kijken. In de zestiende eeuw was het een agrarisch gebied, waar boeren voedsel voor de Brusselaars kweekten. Zeker in de winter werden de velden vol geplant met kolen. Door de stijgende bevolkingsgroei, konden de boeren de vraag naar groenten niet meer bijhouden. Ze zochten een oplossing om op de beschikbare oppervlakte nog meer groenten te doen groeien. Het lukte de boeren om een plant te kweken die verticaal groeide, waarop zich verschillende kleine kooltjes ontwikkelden. Dat bracht meer op dan de planten languit over het veld te laten groeien.