Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel kampt met een gigantisch plaatstekort. Maar nog niet zo gek lang geleden moesten scholen sluiten wegens te weinig leerlingen. Minister Guy Vanhengel (Open VLD) gaat op tijdreis, naar de oorsprong én de toekomst van het Vlaams onderwijs in Brussel.
| Guy Vanhengel (omcirkeld) liep school in de Nederlandstalige basisschool Champagnat.
Als het over Nederlandstalig onderwijs in Brussel gaat, is minister Guy Vanhengel (Open VLD) de geknipte gesprekspartner. Niet alleen is hij bevoegd voor onderwijs in het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), hij heeft zijn hele schoolcarrière in Brussel doorlopen en stond er ook zelf voor de klas.
Vandaag staat hij voor de grote uitdaging om het capaciteitsprobleem van de Vlaamse scholen in Brussel aan te pakken. Geen nieuwe bezigheid voor Vanhengel: al vanaf zijn aanstelling in 2000 is hij aan het bouwen geslagen. Maar hijzelf komt uit een tijd waarin Nederlandstalig onderwijs op sterven na dood leek.
U ging naar school in Schaarbeek, in de jaren zestig. Hoe was dat?
Guy Vanhengel: Ik ben begonnen in de kleuterklassen van het Institut de la Sainte Famille. Franstalig onderwijs, omdat mijn leeftijdsgenoten om de hoek ook Franstalig waren. Mijn moeder kon dan samen met de buurvrouw de kinderen naar de kleuterafdeling brengen.
Daarna ben ik naar de Nederlandstalige school Champagnat gegaan, op dezelfde site. Een uitzonderlijke keuze, want in die tijd stuurden veel Nederlandstalige Brusselaars hun kinderen naar het Franstalig onderwijs. Mijn moeder, een echte Schaarbeekse, was overigens een van de weinige tweetalige Brusselaars die in het Nederlands naar school waren gegaan.Het aantal leerlingen in Vlaamse scholen was toen al aan het slinken. Ook omdat er in die periode minder kinderen geboren werden. Mijn middelbare school, eerst Champagnat, maar later omgedoopt tot Erasmuscollege, is ter ziele gegaan door een gebrek aan leerlingen.
"Tweetalige scholen bestonden niet, maar we speelden wel samen. Er was meer contact dan nu"
Waren er toen ook tweetalige scholen?
Vanhengel: Nee, tweetalige scholen als pedagogisch project hebben nooit bestaan. Wel waren er vaak twee scholen op dezelfde site. Frans- en Nederlandstalig, onder dezelfde directeur. We hadden geen gemeenschappelijke lessen, maar we speelden wel samen. Er was dus meer contact dan nu.
In 1971 wordt de zogenoemde liberté du père de famille ingevoerd – onderwijs was toen nog een nationale bevoegdheid. Ouders konden daardoor kiezen in welke gemeenschap hun kind naar school ging, los van hun eigen thuistaal.
Vanhengel: Daar is flink wat politieke discussie over geweest. De militante Vlaamse kant was tegen die ‘vrijheid van het gezinshoofd’. Ze vreesden dat er nog meer Nederlandstaligen voor het Franstalig onderwijs zouden kiezen, dat de Brusselse bevolking nog meer zou verfransen.
Voor de radicale Franstaligen was het dan weer een slag die ze thuishaalden. Ironisch genoeg zal later net die liberté du père de famille ervoor zorgen dat veel Franstaligen hun kinderen naar een Vlaamse school sturen.
In die tijd waren er nog veel communautaire spanningen. Een deel van de Brusselse Franstaligen deed heel laatdunkend over les paysans flamands. Communautaire ‘plagerijen’ waren schering en inslag. Mijn identiteitskaart in het Nederlands aanvragen bijvoorbeeld, was geen evidentie. Nederlandstaligen die goed Frans kenden, deden daar trouwens lustig aan mee.
Verwonderlijk dat u daardoor zelf geen flamingant bent geworden.
Vanhengel: Oh, ik ben wel een flamingant. Maar ik ben dat anders. Ik ben een cultuurflamingant. Het nationalistische flamingantisme stuurt aan op onafhankelijkheid. Cultuurflaminganten zijn in de eerste plaats voorvechters van de Nederlandse taal en cultuur. Mensen aansluiting laten vinden bij onze gemeenschap, daar gaat het mij om.
In de jaren zeventig-tachtig kende het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zijn dieptepunt. Scholen moesten sluiten door een tekort aan inschrijvingen, waaronder ook de Vlaamse gemeenteschool in Schaarbeek. Hoe heeft u dat beleefd?
Vanhengel: Ik schreef toen voor Het Laatste Nieuws, ik heb die gemeenteraden nog bijgewoond. De school op de Helmetsesteenweg was de laatste gemeenteschool die moest sluiten. Er zaten maar zeven leerlingen meer. Toenmalig burgemeester Roger Nols (FDF) provoceerde graag en er was veel protest. Maar je kan toch moeilijk een school met zeven leerlingen rechthouden?
Was de nationale politiek er bezorgd over dat de Nederlandstalige scholen in Brussel wegkwijnden?
Vanhengel: Nee, alleen de vrije schoolkeuze tussen katholiek en officieel onderwijs was van belang. Toen was onderwijs nog een nationale bevoegdheid, met één minister voor Frans- en Nederlandstalig onderwijs. Alleen voor de cultuurflaminganten in de regering was dat een bekommernis.
Wél bekommerd daarover was de Nederlandstalige Cultuur Commissie (NCC) in Brussel, de voorloper van de VGC. De man die daar aan de kar trok, was Hugo Weckx (CD&V). Vanaf eind jaren zeventig voerde hij jaar na jaar campagne voor Vlaams onderwijs, even alomtegenwoordig als Coca-Cola. In eerste instantie was dat om de Nederlandstaligen te overtuigen. Maar na een paar decennia konden we niet meer volgen (lacht).
Hoe is die kentering er dan gekomen?
Vanhengel: Onderwijs werd gesplitst over de twee gemeenschappen en beide groeiden uit elkaar. Het Franstalig onderwijs wilde van ieder kind een Molière maken, van vreemde talen hadden ze een afkeer. Vlaams onderwijs daarentegen zette in op meertaligheid. In het begin was dat geen probleem. Maar dan kwamen de migratiestromen uit alle hoeken van de wereld, Brussel kreeg het statuut van Europese hoofdstad. In dat kosmopolitische kader groeide de noodzaak om niet twee, maar drie talen te beheersen. Nederlandstalig onderwijs, met zijn openheid, heeft dus steeds meer aantrekkingskracht op de nieuwe Brusselaar. Met een absoluut hoogtepunt de voorbije tien jaar. En dan zijn we beginnen te bouwen, bouwen, bouwen.
Ondertussen was u Brussels minister en voorzitter van het VGC-college geworden.
Vanhengel: Inderdaad. Mijn eerste grote werven waren Sint-Joost-aan-Zee en Sint-Ursula in de Maritiemwijk in Laken, vijftien jaar geleden. Een katholieke en een openbare school. In Sint-Ursula stond een paal in het midden om te vermijden dat het plafond naar beneden kwam, in Sint-Joost-aan-Zee regende het binnen. Gaandeweg hebben we de infrastructuur pico bello in orde gebracht.
"Ik heb één doelstelling: dat jongeren op hun achttiende drie talen beheersen"
U maakt er een punt van om het katholieke net en het gemeenschapsnet gelijk te behandelen.
Vanhengel: Je moet respect tonen voor iedereen die in de samenleving een maatschappelijke opdracht vervult. Problematisch zou zijn als het ene net tegenover het andere niet dezelfde verantwoordelijkheid zou nemen.
Het katholiek onderwijs in Brussel heeft dat een tijdje gedaan: alleen maar de beste leerlingen, de kersjes van de taart plukken. Want andere leerlingen waren niet Vlaams en niet katholiek. Dat heeft ertoe geleid dat het Heilig Hartcollege destijds gesloten is. Toen besefte ik dat het de verkeerde kant uitging.
Ik ben in die tijd op audiëntie geweest bij kardinaal Danneels. Ik stelde hem voor de keuze: ofwel houden jullie deze elitaire opstelling aan, maar dan ga ik meer inzetten op openbare scholen. Want alle kinderen hebben recht op degelijk onderwijs. Ofwel nemen jullie je rol op, zelfs met kinderen van andere origine. (imiteert) ‘Meneer Vanhengel,’ zei hij toen, ‘het sluipend gif kruipt tot in onze rangen,’ verwijzend naar de xenofobie in de scholen.
Hij heeft uiteindelijk zijn kar gekeerd en kwam mee de Sint-Ursulaschool openen in de Maritiemwijk. En nu gaat het vrije net er à fond voor, net zoals het gemeenschaps- en het gemeentelijk onderwijs.
Hoe is bij u het inzicht gekomen om voluit op onderwijs in te zetten?
Vanhengel: Ik kom zelf natuurlijk uit het onderwijs, ik heb twee jaar lesgegeven in de Kakelbontschool in Laken. En van mijn 16de tot mijn 22ste begeleidde ik naschoolse activiteiten. Nu nog kan je me voor eender welke klas zetten: ik hou ze aan de waggel (lacht).
Volgens de liberale filosofie is onderwijs het begin van alles. Niet je afkomst, maar je toekomst telt. Alle Brusselse ketten, ongeacht hun taal of kleur, moeten dezelfde kansen krijgen om zich te ontplooien.
Hoe staat u dan tegenover de voorrangsregels voor Nederlandstaligen?
Vanhengel: Omdat ouders bepaalde dingen financieel of intellectueel niet kunnen, zou je hun kinderen ontzeggen om dat wel te leren? Dat revolteert mij in die discussie over voorrangsregels.
De N-VA wil bijvoorbeeld voorrang geven in het secundair onderwijs, in functie van een attest Nederlands van de ouders. Maar die kinderen hebben al kleuter- en lager onderwijs doorlopen. Ze kennen al Nederlands, al dan niet met een accentje. Je kan toch niet zeggen: ‘jouw papa spreekt Nederlands dus jij mag eerst - de rest zullen we later wel zien?’ Die kinderen moeten allemaal kunnen doorstromen.
In het kleuter- en lager onderwijs heeft die voorrangsregel wel zin. Je staat dan nog aan het begin van het traject. Het zou jammer zijn als ouders die Nederlands spreken, hun kind naar een Franstalige school moeten sturen door plaatsgebrek.
Trouwens, die voorrang zou niet nodig zijn als er genoeg bijgebouwd kan worden, zodat het aanbod groter is dan de vraag.
Denkt u dat dat zal lukken, om die grote vraag bij te benen?
Vanhengel: Tachtig procent van de Brusselse leerlingen gaat nu naar het Franstalig onderwijs. En ik denk dat er van die groep nog veel naar het Nederlandstalige net willen komen. Een moeilijke oefening, maar ik ben bereid om die aan te gaan.Destijds hebben we middelen toegevoegd uit de dotatie van de VGC vanuit het Brussels Gewest. Voor iedere 80 euro die de Commission communautaire française (COCOF) krijgt, gaat er 20 naar de VGC. Dat geld hebben we in een fonds gestort om scholen te kunnen bijbouwen.
En daarnaast zitten er ook publiek-private projecten in de pijplijn, zoals de geplande Comeniusschool in Koekelberg. Die betalen we af op een termijn van dertig jaar.
De Brusselse academici achter het Marnixplan, zoals professor Philippe Van Parijs, pleiten voor een Brussels meertalig onderwijs. Bent u daarvoor te vinden?
Vanhengel:Ik heb één doelstelling voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel: dat jongeren op hun achttiende drie talen beheersen. Daarmee zit ik helemaal op dezelfde lijn als Van Parijs.
Maar een apart Brussels onderwijs? In een ideale wereld ben ik daarvoor. Helaas vertrek ik niet van een wit blad. Ik heb een eerste poging gedaan met mijn tweetalige lerarenopleiding, een samenwerking tussen de Haute-Ecole Francisco Ferrer van Brussel-Stad en de Erasmushogeschool. Dat curriculum samenvoegen, heeft ons maar liefst drie jaar voorbereiding gekost.
Maar een eigen Brussels onderwijs, dat krijg je nooit gestemd in het Vlaams of Waals parlement.
U zit nogal gewrongen: u kan wel scholen bijbouwen, maar decretale bevoegdheden voor leerprogramma’s liggen bij Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits. Is dat niet frustrerend?
Vanhengel: U vraagt of ik geen minister van Onderwijs wil worden? Ja, met plezier (lacht). Ik beloof twee dingen. Eén, ik vind niets nieuws meer uit, behalve hier voor Brussel. Hervormingen, dat zijn de mensen zo beu als koude pap. En twee, ik vind geen enkel nieuw formulier meer uit. Want dat frustreert mij, de overlast aan administratie belemmert scholen om gewoon fijn hun job te doen.
Lees ook de aanverwante interviews met Jacky Goris, afscheidnemend algemeen directeur van het gemeenschapsonderwijs, met Karlien Tiebout, kersvers directeur van de Vier Windenschool in Sint-Jans-Molenbeek en het artikel 140 vacatures in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Lees meer over: Brussel , Onderwijs , Guy Vanhengel , kakelbontschool , basisschool champagnat , Karel Bulsschool , Special Onderwijs
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.