‘100 Masters’ is een initiatief om de bezoeker naar de permanente tentoonstellingen van onze musea te trekken, inclusief stukken uit de natuurwetenschappen of uit de techniek. Deze week gingen we in Meise kijken, in de Nationale Plantentuin, al heet die nu officieel ‘agentschap plantentuin Meise’.
De plantentuin van Meise onder de loep
De Botanique ofte Kruidtuin dateert al uit de tijd van de Franse bezetting. In 1797 werd hij ingericht op de Hofberg maar in de Hollandse tijd (1827) werd er een nieuw park met serres voor aangelegd net buiten de stadsmuren van Brussel. Het is mogelijk daar dat het eerste witloof werd geteeld, een vondst van de lokale vorser Frans Breziers en zijn ploeg tuinders, zo rond 1835.
Reuzenaronskelk
Maar de stad breidde uit, en voor planten werd het ook in Sint-Joost wat benauwd. De tuin verloor grond aan het (voormalige) Noordstation en later ook aan de noord-zuidverbinding en de Kleine Ring. De collectie levende planten week in 1937 uit naar het domein van Bouchout op de grens van Meise en Wemmel. Een rampzalige beslissing, want zo kwam een unitair Belgisch instituut terecht in wat later Vlaanderen zou heten. Vlaamse politici vonden zoiets ‘zonevreemd’ en Franstalig België vreesde voor de vervlaamsing van de instelling. De arme plantentuin, wiens roeping nochtans internationaal is, heeft decennia lang geleden onder de situatie, verwaarlozing en rechtsonzekerheid waren zijn deel. Maar de laatste jaren is er verbetering te merken, de plantentuin… bloeit, voorzichtig.
Het plantenpaleis en het gebouw met de laboratoria en het gigantisch herbarium dateren van het eind van de jaren 1950 van vorige eeuw. In dat gebouw zitten -al naargelang de bron- 3 of 4 miljoen planten opgeborgen. Er werken een dertigtal onderzoekers uit binnen- en buitenland. In het midden van het park staat ook nog het kasteel van Bouchout, waar Charlotte, keizerin van Mexico, het grootste deel van haar leven in waanzin heeft doorgebracht. Ze stierf er in 1927.
Meise is ondertussen één van de grote plantentuinen op aarde. Zij zijn onder andere wereldexpert op het gebied van de Rubiaceae, de koffiefamilie. De Plantentuin heeft trouwens ooit het drinken van koffie gered. Honderd jaar geleden werden de koffieplantages wereldwijd getroffen door een schimmelziekte, men verwachtte zelfs dat de arabica-koffie zou uitsterven. Het was de botanicus Emile Laurent die in Congo een andere soort koffie, de robusta ontdekte en voorstelde als alternatief.
Maar we kwamen voor de meesterwerken. In de officiële lijst van de Brusselse 100 Masters staan er drie uit de Plantentuin: de Balat-broeikas, de victoriakas en de reuzenaronskelk (Amorphophallus titanum). Die laatste is alweer uitgebloeid en aan een niet bloeiende reuzenaronskelk is bijzonder weinig te zien. Er zijn verschillende exemplaren in de collectie aanwezig, waardoor we dit jaar al tweemaal een bloei mochten meemaken.
Victoria amazonica is een subliem mooie plant, de grootste aller waterlelies. Maar uniek is deze plant zeker niet. Er zijn heel wat plantentuinen die er bezitten, en dan zwijgen we nog van zijn natuurlijke habitat, de Guyana’s en het Amazonebekken in Zuid-Amerika.
De ‘kas van Balat’, staat nu in het herbetum, het kruidengedeelte van de tuin. Deze zwierige serre werd door hofarchitect Alphonse Balat gebouwd om juist de Victoria-waterlelies te huisvesten in het Leopoldspark. De kas heeft de verhuizingen naar Sint Joost en Bouchout overleefd en werd vorig jaar, na lang kwijnen, hersteld in zijn originele staat. Het is een mooie broeikas, maar een topstuk voor de plantentuin?
Ik vroeg Botanicus Koen Es wat ze in de plantentuin nu zelf een topstuk noemen. Hij troonde mij mee naar het fruticetum, het deel waar de bomen en struiken staan, en stopte bij een grote naaldboom: op het naamkaartje staat Metasequoia glyptostroboïdes Hu & Cheng. Het is een watercipres, maar een heel zeldzame. In het Westen kende men deze boom enkel als fossiel. Hij kwam lang geleden vrij algemeen voor in het Noordelijk halfrond, maar verdween met de grote ijstijden. Men dacht dat hij volledig was uitgestorven tot men in China enkele bomen aantrof in het zuidwesten van Hubei, een provincie in het centrum van het land. Vanaf 1947 werd de plant weer verspreid via de plantentuinen in de wereld, en sinds dat jaar staat er één in Meise.
Het is een forse boom die in de winter zijn naalden verliest. Het verhaal doet denken aan dat van de Wollemi-naaldboom (Wollemia nobilis), die wat verderop staat. Deze naaldboom was bekend als fossiel uit de tijd van de dinosaurussen tot er een levend exemplaar werd gevonden in de Blue Mountains van Australië, in 1994! Het veertigtal bomen dat er verborgen zat, bleek ook nog genetisch identiek, waardoor het eigenlijk om één enkel exemplaar gaat. Spectaculair allemaal, maar ondertussen kunt u Chinese watercipressen kopen in de tuincentra en Wollemia wordt gepromoot als kerstboom in Australië. Erg uitzonderlijk zijn ze ondertussen dus niet meer.
Iedereen kent de vrouwentongen? Dat zijn planten van het geslacht Sansevieria. Eén van deze soorten, de Sansevieria trifasciata var. Laurentii is uniek. Het is een typische sansevieria, maar dan met gele randen, Hij werd meegebracht door Emile Laurent (die van de koffie) uit Congo, kort voor zijn dood. Het was een uniek exemplaar, men heeft nooit een andere vrouwentong met gele randen in de natuur gevonden! Ondertussen sieren er miljoenen de Belgische vensterbanken, in zoverre dat men in Nederland van de ‘Belgenplant’ spreekt. In de savannekas van het plantenpaleis staat hij bescheiden tussen veel indrukwekkendere planten. Maar bedenk even dat alle (maar dan ook alle) geelgerande sansevieria’s ter wereld afleggers zijn van uitgerekend dit plantje! Dat is al een uniek stuk in de wereld van de Belgische musea.
Speltvelden
Maar er bestaat één plantje dat nóg uitzonderlijker is. Het zou onze Nationale Bloem kunnen zijn. Zijn portret prijkt op de Flora van België. Het is een plantje dat nergens anders voorkomt dan in ons land. Zo een plant noemt men een endeem: de Ardeense dravik (Bromus bromoideus), een onopvallend grassprietje dat pas werd ontdekt in 1821 in Comblain-au-Pont (Provincie Luik). De grassoort wordt geassocieerd met de teelt van spelt, een oude specialiteit van de Ardennen, en het plantje kwam uitsluitend voor in de buurt van speltvelden in de provincies Luik en Luxemburg. Ik schrijf ‘kwam’, want de kweek van spelt werd verwaarloosd en met de komst van moderne landbouwtechnieken verdween de Ardeense dravik.
Sinds 1935 is hij niet meer gezien in de natuur. Maar er bleken nog zaden te liggen in de Plantentuin. In 2005 heeft men deze zaden laten kiemen en nu is de plant uit de dood opgestaan. Elk jaar wordt er een perkje van ingezaaid en misschien kan ze ooit weer in de natuur worden uitgezet: spelt is opnieuw populair in de milieubewuste keuken. Maar ondertussen is de Ardeense dravik hét topstuk van de collectie, als u het mij vraagt, Een plant, een beetje saai en bescheiden, die echt nergens anders te zien is.
Op vadrouille met Nick Trachet
Lees meer over: Samenleving , Op vadrouille met Nick Trachet
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.