Bijna veertig jaar was Koen Moelants (63) de huisarts van heel veel Vlamingen in het centrum van Brussel. Vorige dinsdag, 31 maart, trok hij de deur van de praktijk in de Bijstandswijk voorgoed achter zich dicht. En dat in volle coronacrisis. “Ja, ik was bang en ben nog steeds bang. De crisis kan nog een hele poos duren.”
| Bijna veertig jaar was Koen Moelants de huisarts van heel veel Vlamingen in het centrum van Brussel.
Wie is Koen Moelants?
• Geboren in 1956 in Antwerpen
• Studeerde geneeskunde aan de KU Leuven
• Vestigde zich in 1981 als huisarts in de Bijstandswijk
• Woont in Schaarbeek
• Getrouwd, drie kinderen, vier kleinkinderen
Een hele tijd geleden al besloot Moelants dat hij eind maart zou stoppen als huisarts. Hij kon zich toen niet voorstellen dat zijn afscheid midden in een gigantische gezondheidscrisis zou vallen. “Opeens is er dat virus waardoor je zelfs niet op een fatsoenlijke manier dag kunt zeggen aan je patiënten.”
Niet dat hij zijn vertrek aan de grote klok wilde hangen, dat is niet zijn stijl. Aan de patiënten die de afgelopen maanden op consultatie kwamen, had hij het wel verteld en er hing een briefje in de wachtkamer. Voor het overige rekende hij op de tamtam van de Vijfhoek.
Zijn familie had op die 31ste een verrassingsfeestje gepland in café Au Soleil, aan de overkant van de praktijk, maar dat ging niet door. De vele lieve reacties van de patiënten werden dan maar gebundeld in een boekje. “Hartverwarmend,” zegt Moelants.
Het gesprek vindt plaats op de eerste dag van zijn nieuwe leven – een prachtige zonnige dag. Voor Moelants is het alsof er een gewicht van zijn schouders is gevallen.
“De laatste weken waren heel spannend, vooral de periode tussen de krokusvakantie en de lockdown. We wisten dat de skiërs uit Noord-Italië waren teruggekeerd, maar onze consultaties waren gewoon open. Mensen die hoestten of koorts hadden, moesten we doorsturen voor een test, maar het was het onduidelijk wie vervolgens effectief getest werd. Heel verwarrend allemaal.”
Zelf voelde Moelants zich in die weken behoorlijk onveilig. “We schudden natuurlijk geen handen meer, maar voor het overige hadden we nauwelijks beschermingsmateriaal, op een paar maskertjes van de griepepidemie van tien jaar geleden na die ik nog ergens had opgeduikeld.
Vorige week pas kwam de Brusselse Huisartsenkring met de mededeling dat er mondkapjes beschikbaar waren. Wij werden als huisartsen ook niet getest, terwijl ondertussen gebleken is dat een bepaald percentage van de zorgverleners besmet is. Ik had dan ook geen idee of ik drager was van het virus. Ik ben zestig-plus en behoor tot de risicogroep. Ja, ik was bang en ben nog steeds bang. De crisis kan nog een hele poos duren.”
Of hij nog overwogen heeft om vanwege de uitzonderlijke omstandigheden langer te blijven? “Neen, ik wilde het niet rekken. Bovendien is mijn vervangster al aan het werk en ik wil haar niet in de weg lopen. Sinds de lockdown werken de huisartsen vooral telefonisch, ze zien amper patiënten.”
Post-68'ers
Terwijl we veilige rondjes lopen in het Josaphatpark, vlak bij zijn huis, vertelt Moelants hoe hij begin jaren tachtig als Antwerpenaar in de Brusselse Bijstandswijk belandde.
Samen met studiegenoot Jos Van der Veken was hij na zijn opleiding op zoek naar een plek waar huisartsen ondersteuning konden krijgen van het lokale buurtwerk. “We waren post-68'ers en wilden ons sociaal engageren.
Zaken als gebrekkige huisvesting, armoede en eenzaamheid kan je als huisarts niet oplossen. Samenwerking is belangrijk. De straathoekwerking van Brussel reageerde als enige op onze vraag. Zo kwam het dat we een praktijk openden aan de Kolenmarkt, in het crèmerieke van madame Desmet.”
De problematiek in de Bijstandswijk was tamelijk specifiek in die tijd. “Brussel was echt nog een grauwe stad. In de buurt woonden heel wat alleenstaande mannen op gemeubileerde kamers van slechte kwaliteit. Ze waren om allerlei redenen, na een scheiding of omdat ze homo waren, naar Brussel gekomen om hier op adem te komen.
Als we hen in onze praktijk zagen, sommigen met een torenhoge bloeddruk, polsten we naar hun levensomstandigheden, hoe ze woonden, wat ze aten, hun eventuele drankprobleem.”
Veel patiënten waren er nochtans niet in het begin. “Ik heb twaalf dagen moeten wachten op mijn eerste patiënt. Het was een beetje overleven, hoewel er toen maar één andere Vlaamse huisarts in de Vijfhoek was: dokter Devaster, die toen al ver in de zeventig was.”
“De gedachte dat je onfeilbaar en onmisbaar bent, moet je als huisarts uit je hoofd zetten”
Aidsepidemie
De grote toestroom van patiënten begon pas in de tweede helft van de jaren tachtig. “De aidsepidemie stak de kop op, ook in de Bijstandswijk, hét homokwartier van de stad. Er waren periodes dat de klok van de Bijstandskerk bijna dagelijks luidde. Ook kwamen er toen heel wat jonge Vlamingen in het centrum wonen. Ik denk dat zij het apprecieerden dat wij er waren. Iedereen wordt graag in zijn eigen taal behandeld.”
In 1988 zocht zijn collega nieuwe horizonten op en kwam er een jongere, vrouwelijke arts in zijn plaats. Het vroegere crèmerieke werd te klein en in 2000 was er de verhuizing naar de huidige praktijk.
“Ook daar werd het al vlug dringen in de wachtzaal. Daarom zijn we op afspraak beginnen te werken en minder huisbezoeken gaan doen, ook al ben ik altijd mijn oude patiënten die verderaf gingen wonen, blijven bezoeken. Dat is zeker een opvallende evolutie in het werk van de huisarts. Iedereen is zich beter gaan organiseren. Geen huisarts die zich nog laat overspoelen door zijn patiënten.
Niemand werkt nog zonder afspraak en de meeste huisartsen werken in groepspraktijken. Bij ons kwam er in 2009 nog een derde huisarts bij. Ook ideologisch kwam er een switch. Je was geen slechte huisarts als je ook goed voor jezelf zorgde. Terwijl ik nog opgeleid ben door artsen die er prat op gingen dat ze bij nacht en ontij uit hun bed kwamen voor gelijk welke oproep van hun patiënt.”
Wat in de loop der jaren ook veranderde, was het publiek. De oude, alleenstaande mannen stierven uit. Doordat het steeds drukker werd in de praktijk, werd de afstand tot de buurtwerking groter. De wijk begon sociologisch te bewegen en is ondertussen een hippe buurt.
“In de loop der jaren hebben wij een relatief hoog opgeleid, jong, Vlaams of internationaal patiëntenbestand gekregen. De Dansaert-Vlamingen, zeggen sommigen. Het zijn inderdaad niet meer de mensen die moeten vechten om te overleven, maar ze worstelen wel met veel vragen, over relaties, eten, gezondheid in het algemeen.”
Met de tijd zijn ook de ziektebeelden gewijzigd. “Ik was opgeleid om op elk moment astmacrisissen, gal- en nierstenen aan te pakken, maar dat is zeldzaam geworden. Zelfs hartinfarcten kom je minder tegen. Die aandoeningen worden nu vroeger opgemerkt en zijn ook beter behandelbaar.”
Wat Moelants erg lastig vond, was de toenemende 'onbeheersbaarheid' van de tweede- en derdelijnszorg. “Toen wij begonnen, waren er in Sint-Jan drie gynaecologen en twee pediaters. Wij kenden ze allemaal. Nu moet je de lange lijsten van specialismen en sub-specialismen zien. Het is allemaal een stuk anoniemer geworden en daardoor moeilijker voor ons om onze patiënten aan een afspraak te helpen.”
Soms krijg je als huisarts zelfs verwijten vanuit het ziekenhuis, zegt Moelants. “Hoe komt het dat je dit niet gezien hebt? Maar wij staan aan het begin van de lijn en dan zijn de symptomen soms nog niet heel specifiek. Het is onze valkuil en je moet met die onzekerheid om kunnen gaan. De gedachte dat je onfeilbaar en onmisbaar bent, moet je als huisarts uit je hoofd zetten.”
Toen Moelants destijds voor huisarts koos, probeerde het PMS (nu CLB) hem dat af te raden. “Ze vonden mij niet volhardend genoeg. Welnu, ik heb het tegendeel bewezen.” Hij stopt nu om meer tijd te hebben voor zijn familie, zijn ouders zijn in de negentig en hij heeft vier kleinkinderen.
Meubelstuk
Over de beslissing om er een punt achter te zetten heeft hij lang gedaan. “Je wil je patiënten niet in de steek laten.” Sommige families kent hij al een paar decennia. “Ik heb kleine meisjes groot zien worden en zelf kinderen zien krijgen.”
Hij kan het zich dan ook voorstellen dat sommigen zich nu een beetje verweesd voelen. “Na veertig jaar behoor je in sommige huiskamers tot de meubelstukken. Je kan het vergelijken met een goed broodmes. Als dat plots verdwenen is, zeg je ook: verdomme, waar is mijn broodmes?”
Of hij zijn patiënten zal missen? “Ik heb heel veel aan mijn patiënten en hun verhalen gehad. Vriendschap kan je het niet noemen, daarvoor zat er altijd die witte jas tussen – hoewel ik die niet droeg. Ik leg die jas nu af en ga zien wat ik overhou, wie ik ben zonder arts te zijn.”
Lees meer over: Brussel-Stad , Samenleving , huisarts , goede bijstandswijk , coronavirus
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.