Met haar 104 jaar is ze een van de oudste inwoners van Heembeek die nog in leven is. En de derde oudste persoon in het Brussels gewest. Philomena Lepevers herinneringen gaat terug tot de tijd dat Heembeek nog een klein dorpje was, toen de Duitsers een eerste keer binnenvielen. "De gezondheid, die heb ik van mijn moeder. En van het werken. Zolang ik kan babbelen en denken, gaat het goed met mij."
Philomena Lepever, 104 jaar: ‘Heb altijd gewerkt en nooit stilgezeten’
P hilomena Lepever, geboren op 25 juni 1910, is verrassend helder van geest, gezond van hart en leest nog elke dag - zij het met een vergrootglas. “Ik zien bitter naaig slecht,” zegt ze daar zelf over. Hoewel ze maar tot haar twaalfde naar school is gegaan, zou ze niet zonder lezen kunnen. “Bij ons thuis las mijn moeder dagelijks de krant voor. Iedereen luisterde dan, ja, zelfs de buren kwamen soms langs voor hun portie nieuws.” Voorts komen drie van haar vier kinderen wekelijks op bezoek. Daarnaast heeft Lepever zes kleinkinderen, zeven achterkleinkinderen en één achter-achterkleinkind.”
Lepever groeide op in Heembeek als jongste dochter in een gezin met veertien kinderen. Haar ouders waren boer. In het tweede decennium van de twintigste eeuw was Heembeek nog een landelijk dorp waar Brussel nog niet gearriveerd was. Rusthuis De Wilde Rozen, waar ze nu woont, was in die tijd een veld. “Ik heb onlangs nog tegen de schepen van de stad Brussel verteld dat ik hier nog met de kruiwagen gereden heb.” Aan haar jeugd heeft Lepever dan ook levendige herinneringen, die teruggaan tot het moment dat ze door haar moeder voor het raam werd gezet toen Duitse soldaten in 1914, statig op hun paarden gezeten, het dorp binnenreden.
Van die eerste oorlog herinnert ze zich nog de ontberingen. “Er was niet veel te eten, en de mensen moesten hun kostbare bezittingen, belangrijk voor hun dagelijkse brood, afgeven aan de Duitsers. Of hamsteren. Onze living - waar we normaal gezien alleen kwamen als er gasten waren - gooiden we bijvoorbeeld vol hooi. In Heembeek hadden vele mensen ook paarden, die werden opgeëist door het Duitse leger, waardoor mensen voortaan een hond voor de kar moesten spannen.”
“Er was ook niet veel te eten. En we hadden thuis vele monden te voeden. Gelukkig hadden mijn ouders een jonge koe die veel melk gaf. Mijn moeder zei achteraf altijd dat we dankzij die koe de oorlog doorgekomen zijn.”
Op de koop toe liepen twee van Lepevers broers tijdens de oorlog ook nog eens tyfus op. “Gelukkig zijn ze daar heelhuids doorgekomen, ze zijn nadien zelfs nog smokkelwaar gaan kopen om toch wat extra te eten te hebben. Om ons een beetje meer te kunnen veroorloven, breide mijn moeder ook kousen voor de Duitse soldaten.”
Twee andere broers werden in het begin van die eerste oorlog ook opgeroepen om te gaan vechten aan het front. Ze hebben het vier jaar lang overleefd. Bij hun terugkomst herkende een van hen zijn kleine zusje haast niet meer. Lepever was toen acht.
Witloof
Na de oorlog was het leven allerminst gemakkelijk. “Maar de mensen kloegen toen niet zo veel. Een voorbeeld: we gingen met ons gezin vaak met een hondenkar vol groenten naar de Grote Markt in Brussel om de opbrengst van het veld aan de man te brengen. Te voet heen, te voet terug. Toen ik twaalf was moest ik ook thuisblijven om op het veld te werken. Spijt heb ik daar niet van, dat ging gewoon zo.”
Haar man Hendrik leerde Philomena kennen toen ze op een zonnige dag met de jeugdbeweging - “dat heette toen nog geen chiro” – present was tijdens een feestje voor de nieuwe kerk in Heembeek, in 1931. Ze zijn snel getrouwd. In 1932 volgde hun eerste kind, een dochter, en in 1935 dan kwam er een tweede dochter. Het gezin woonde ondertussen een dorp verder, in Koningslo, tegenwoordig een deelgemeente van Vilvoorde. Ze werden witloofboeren. “Kilometers heb ik afgelegd op mijn knieën om witloofkroppen af te snijden,” zegt Lepever daarover. “Zwaar werk, maar, ik heb er nooit iemand van zien doodgaan.”
Toen kwam Lepevers tweede grote oorlog. “Ik herinner me de angst van die periode nog levendig. Mijn schoonbroer werd bijvoorbeeld gezocht door de Gestapo omdat de Duitsers hem naar Duitsland wilden sturen. Vermits hij thuis niet meer veilig was - ze waren hem er al een paar keer komen zoeken, zelfs tot in de bedden! - hielden wij hem verstopt. Velen die ik kende deden dat trouwens, iemand beschermen. De mensen wisten dat van elkaar. Mijn schoonbroer ging overdag zelfs meewerken op het veld. Ik vervoerde hem dan in een kruiwagen met een ton of een bache erover.”
“Tijdens die periode maakten we ons opnieuw grote zorgen dat we niet genoeg te eten zouden hebben. Mijn schoonbroer moest uiteraard mee eten, maar regelmatig kwamen er ook buren en kennissen langs. De hele buurt at soms mee. Mijn man ging altijd bloem halen aan de graanmolen aan het kanaal en verbaasde zich er vaak over dat de broden zo snel op waren. Hij ging ook soms heinde en verre zaaigoed kopen voor het veld. Tot in Antwerpen zelfs. Op een dag stonden we op het veld te werken toen de Duitsers aankwamen. Niet iedereen hield toen de lippen op elkaar, en van één familie was geweten dat ze een beetje Duitsgezind waren. Ik ben toen het veld afgeslopen en op mijn blote voeten het hele eind naar Koningslo-dorp gelopen. Daar hadden we jong zaaigoed staan dat verstopt moest worden. Gelukkig had ik toen net veel wasgoed in manden staan, dat ik er gauw voor heb geschoven. We hebben toen geluk gehad, maar ik zie nog altijd hoe een van die Duitsers met zijn lange laarzen lukraak dingen opzij schoof om naar illegale voedingswaren op zoek te gaan. Vreselijk.”
Meudon
Op de plek waar nu het Militair Hospitaal staat, was vroeger een kamp van de Duitsers, zo herinnert Lepever zich. “Uiteraard werden er weer van alle diensten opgeëist. Wij moesten bijvoorbeeld onze kar afgeven zodat zij die konden gebruiken. Af en toe waren er ook bombardementen. Ik heb er eens een meegemaakt toen ik aan het werken was op het veld. We moesten toen plat op onze buik liggen. Een gedaver! Ach, meneer, de oorlog, ik kan daar wel over vertellen, maar ge moet dat eigenlijk meemaken om te weten wat dat is.”
Na die harde jaren volgde echter de Bevrijding. Lepevers gezicht klaart op. “Gefeest dat we toen hebben! Ik heb toen de eerste en enige sigaret in mijn leven gerookt. Van die vreugde is toen ons derde kind gekomen.”
Het gezin verkocht in 1948, toen de enige zoon van het gezin werd geboren, de boerderij om terug te keren naar Neder-over-Heembeek. “We hebben toen vijf jaar café In de Klok uitgebaat, en mijn man ging toen voltijds aan de slag als metser, iets dat hij trouwens altijd graag gedaan heeft, zelfs toen we nog boer waren. Ik hield het café open. Dat was niet altijd makkelijk, want in die tijd gaven mannen nog wel eens spontaan de waardin een tik op de billen. Na vijf jaar hebben we het voor bekeken gehouden en zijn we op het domein van het kasteel Meudon gaan wonen, in de oude stallingen. Ik ging toen vlakbij werken, bij Shell. Kasteel Meudon bestaat al lang niet meer, dat was vroeger eigendom van notaris Albert De Ro, een goed man die veel voor de armen van Heembeek heeft gedaan.”
Het domein van Meudon - nu een park - speelt trouwens een grote rol in het leven van Philomena Lepever. In 1975 verhuisde ze van de stallingen van het oude kasteel naar een huisje tegen de De Kluis, het bijhuis van de oude kerk van Neder-over-Heembeek, even verderop. Twee jaar later sloeg het noodlot echter toe, en overleed haar man Hendrik. “Hij heeft zijn hele leven een niet zo goede gezondheid gehad en is overleden aan maagkanker. Ik heb geleden onder zijn dood, maar heb mezelf verplicht om me actief bezig te houden. Met de tuin bijvoorbeeld. Dat zou ik iedereen trouwens willen aanraden in zo’n geval. Je moet met iets bezig zijn. Want anders grijp je toch naar de fles of stik je in je verdriet.”
Lepever bleef tot twee jaar geleden aan De Kluis wonen. Daarna verhuisde ze naar het nieuwe OCMW-rusthuis De Wilde Rozen, waar ze graag vertoeft, al houdt ze altijd een foto van De Kluis in de buurt. “Ik ben hier op mijn gemak, ze kuisen regelmatig mijn kamer en als ik iets nodig heb dan kan ik altijd bij de directeur terecht. Als het mooi weer is dan zit ik trouwens graag in de tuin plezier te maken met andere bewoners. Ik ben een beetje de lieveling hier. Nu ja, ik heb altijd heel veel mensen gekend in Heembeek, en heb er zelfs veel zien opgroeien (zie ook kader, red). Ach, ik ben blij dat ik zo oud mag worden. Dat heb je zelf niet echt in de hand hoor, dus als ik raad zou moeten geven hoe dat komt... Ik heb altijd veel gewerkt en nooit stilgezeten. En mijn moeder is ook oud geworden. Dat zal er wel voor iets tussenzitten, zeker?”
BDW in gesprek met ...
Lees meer over: Neder-Over-Heembeek , Samenleving , BDW in gesprek met ...
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.