Samenhuren in opmars: woonbond vraagt wettelijk kader

In 2013 was 9 procent van de Brusselse huurwoningen bewoond door mensen die samen huren. Een jaar eerder was nog maar 5 procent. Toch is er nog altijd geen regelgeving rondom medehuur of cohousing. De Brusselse Bond voor het Recht op Wonen (BBRoW) dringt erop aan dat het Gewest daar werk van maakt.

Door de stijgende vastgoedprijzen kiezen steeds meer jonge mensen ervoor om samen een huis of appartement te huren. Dat is vaak veel goedkoper dan alleen een kleine flat of studio betalen. Dat medehuur in opmars is, blijkt ook uit de cijfers van Gewestelijk Observatiecentrum voor Huisvesting. In 2013 werd 9 procent van de Brusselse huizen bewoond door mensen die samen huren. Een jaar eerder was nog 5 procent. Meer recente cijfers zijn er voorlopig niet.

De BBRoW grijpt de cijfers aan om te pleiten voor een aangepaste wetgeving. Het Gewest is sinds vorig jaar bevoegd voor huurwetgeving en kan dus een verschil maken.

“Er bestaat rondom samenwonen geen specifieke huurwetgeving,” zegt Werner Van Mieghem van de BBRoW. “Wij pleiten daarom voor een aantal dingen: eerst en vooral om een specifiek contract voor samenwonen. Zo kunnen afspraken rondom huur, waarborg en eventueel vertrek van één van de huurders juridisch vastgelegd worden.”

Daarnaast vraagt de bond voor een speciaal pact tussen huurders. “Zo kunnen ook onderlinge afspraken ook worden vastgelegd.”

Tot slot pleit de bond voor een speciaal label voor samenwoonprojecten. “Zo zouden mensen die samenwonen hun individueel statuut, nodig voor bijvoorbeeld het OCMW, kunnen behouden,” besluit Van Mieghem.