Schrijf een verhaal met Brussel als onderwerp, zo luidde de opdracht voor de tweede editie van de schrijfwedstrijd van Brussel Deze Week. Maar liefst 60 aspirant-schrijvers gingen de uitdaging aan. De acht beste inzendingen zien hun verhaal in de stadskrant en op deze website gepubliceerd. Op de vierde plaats: Simon Horsten uit Sint-Joost-ten-Node.
Schrijfwedstrijd: Toren
Lees ook: Schrijfwedstrijd: De Parelvisser
De toren stond al vele maanden leeg toen de eerste kraan aankwam. De hele buurt was afgezet. Voor de veiligheid, zei de Burgemeester. Om pottenkijkers buiten te houden, klonk het bij een enkeling.
De eerste dagen zat er weinig beweging in. Bouwvakkers waren amper te zien, de toren toonde nog geen littekens en het glas bleef zoals steeds het koperen zonlicht weerkaatsen. De buurt sprak erover omdat ergens over spreken beter was dan nergens over zwijgen. De straten waren afgezet, vervelend om thuis te geraken, nog meer aanschuiven met de wagen, het was nogal wat. Meer niet.
Ook toen de eerste raamplaten werden weggehaald, was de reuring ver te zoeken. De enige gebeurtenis was een stuk steen dat vlak naast een fietser neerstortte. Het afgezette gebied werd met een paar straten uitgebreid. De bewoners kregen een pasje om door te kunnen, voor de rest mocht niemand nog passeren. Nog meer omweg, nog meer aanschuiven.
Zo was de toren en alles daarrond op luttele dagen omgevormd tot bezet gebied, maar niemand die erom maalde. De mensen hadden al zo veel gezien, ze hadden andere zorgen, ze woonden hier maar net of trokken toch snel weg. Een paar afgesloten straten: niet meer dan een goed gespreksonderwerp. En een gesprek niet eens meer waard wanneer Galatasaray speelde.
Weinigen merkten aanvankelijk dan ook de witte strepen die tevoorschijn kwamen achter de weggehaalde ruiten. Met de inzet van een kraan en enkele mysterieuzere ingenieurstruken was men bovenaan begonnen. De hoogste koperen spiegels sneuvelden dus het snelst, maar die kon je amper zien vanop de begane grond. Als je de afbraakwerken van een afstand zou bekijken en versneld kon afspelen, leek de toren langzaam in de grond te zakken.
Pas na het ontkleden van vier, vijf verdiepingen doken de witte strepen op in de gesprekken. Heb je gezien wat achter de weggehaalde ramen staat, is het een witte balk of toch eerder een grijze lijn, kan iemand vertellen of ze van muur tot muur reiken want mijn eigen ogen vertrouw ik al jaren niet meer, het is zeker een veiligheidsbareel voor de bouwvakkers, misschien houten balken die al klaarliggen voor de verdere renovatie, hout is toch niet wit, als je het schildert anders wel en trouwens het is wel wit.
De structuur van de toren bestond uit gewapend beton. Zonder glazen omhulsel net een grijze honingraat. Hij leek wel in één vorm gegoten. Langs de zuidkant bewoog de tijdelijke buitenlift, in feite niet meer dan een glazenwassersbak die aan een smalle stelling op en neer kon schuiven. Geen lift voor mensen met hoogtevrees. Van de bouwvakkers trok vooral de helm de aandacht, al weerkaatste die het zonlicht lang niet zo fel als de glasplaten. Allen droegen ze een lichtgekleurd shirt en een donkere broek. Ze doken af en toe op tussen glas en beton, maar in verhouding tot het huzarenwerk waarmee ze bezig waren, leken hun aantal en aanwezigheid verrassend bescheiden.
De witte strepen liepen niet van muur tot muur. Misschien zo’n twee meter lang, hoogstens een knie hoog. Op elke verdieping, achter elke weggehaalde glasplaat kwamen ze tevoorschijn. ’s Nachts blonken ze in de spots waarvan niemand wist of ze dienden om langer te kunnen doorwerken – maar hoe lang dan? waarom zag niemand die nachtelijke arbeid? – dan wel of de bouwheren het lichtbaken als hun visitekaartje beschouwden.
De Burgemeester, gewillig brandpunt van vele gesprekken, liet duidelijk merken helemaal niets van de witte strepen te weten. De renovatie, ja, en je zou eens moeten weten hoeveel moeite het had gekost om de financiering te garanderen zonder de gemeente nog verder in de schulden te helpen, een kans was het, een kans voor de inwoners om een trotse scepter te zien herrijzen in hun wijk, een toren van de toekomst die zou toekijken op de groei van onze kleine gemeente, wie laag zit moet hoog bouwen, en dat niemand iets anders moge beweren. Maar die witte strepen, men neme het hem niet kwalijk, een Burgemeester is geen architect en hier geldt als overal ‘schoenmaker, blijf bij uw leest’, en dat is maar goed zo, het zou toch te gek zijn dat we ons in elkaars werk zouden mengen, dat ingenieurs op hun beurt de Burgemeester op zijn vingers zouden staan kijken, het idee alleen al.
De ontleding van de toren vorderde gestaag. Blauwe en groene netten hingen voor grote delen van de buitenwand, één gevallen brokstuk was meer dan genoeg. Veiligheid boven alles, zo luidde het devies van de Burgemeester. Zijn gemeente was dan wel arm, ze hoefde heus niet onveilig te zijn. Iedereen was welkom, dat wilde zeggen: iedereen van goede wil. Daarom had hij nog maar een paar maanden geleden het leegstaande klooster om de hoek laten ontruimen. Nu ja, leegstaand: het werd bezet door de meest ongure types, enkele honderden. Mensen zonder manieren. Wie weet wat ze allemaal uitspookten. De burgers hadden ervan gesproken. Twee-, driehonderd van die ongenode gasten in hun buurt, het gaf te denken. Een moeilijke beslissing was het uiteindelijk dus niet geweest. Veiligheid boven alles: op amper een paar uur tijd had de Burgemeester het hele gebouw laten ontruimen, clean en professioneel. Tegen zonsopgang was er van de grootschalige operatie al niets meer te merken, net zomin als van de onrechtmatige bewoners van het klooster. Alleen de nasleep in de pers was wat ongelukkig geweest. Dat lag aan zijn politieke tegenstrevers, die elke gelegenheid te baat namen om hem naar de kroon te steken.
Dan was dit project, de toren, wel andere koek. Geen gerommel in de goot maar een groot gebaar. Gesneden brood voor de Burgemeester. Ja, als hij moest kiezen tussen toren en klooster dan dacht hij geen twee tellen na. De toekomst, waarde burgers. Dat we onze energie dáár maar in steken, onze tijd en woorden, onze centen en engagementen.
Toch keerden van lieverlee ook de gesprekken over de toren. Naarmate de werf vorderde, vroegen passanten en bewoners almaar vaker naar de eindbestemming van het gebouw, naar de duur van de werken, de functie van de witte strepen, de gevolgen voor de buurt, het uitzicht dat in de plaats van de koperen glasplaten ging komen. Wijzer werd niemand. De Burgemeester kon naar eigen zeggen niet concreter gaan en voor de rest kende geen buurtbewoner iemand van de werknemers – laat staan een werfleider of architect.
De toren was nog nooit zo naakt geweest en nooit een groter vraagteken. Nu hij de zon niet meer weerkaatste. De kraan die ernaast stond, leek na al die tijd nog langer en scherper te worden, een stevige brok duidelijkheid naast de betonnen honingraat.
Wie durfde naar binnen te gaan?
De vraag speelde vaag in de hoofden van de inwoners. Men verwees er nooit direct naar, niemand opperde de mogelijkheid als een logische piste om meer te weten te komen. Maar op de duur cirkelden alle andere vragen rond die ene.
Wie durfde naar binnen te gaan?
Enkel de Burgemeester was bezorgd om een heel andere vraag. Hoe hij zijn inwoners bij zich kon houden. Hij voelde ze wegglippen naarmate de toren belegerd werd door twijfels. Zijn burgers spraken hem nog wel aan, maar met meer afstand, afweziger. Ze begroetten hem met dezelfde egards als voorheen maar herhaalden te vaak dezelfde opmerkingen. En het vervelendste was dat ze niet eens meer luisterden wanneer hij over zijn toren sprak.
Hoewel, zijn toren. Zijn toekomst was het zeker, maar in feite had ook hij niet erg veel met die toren te maken gehad. Het hele renovatieplan ging via private investeerders en buitenlandse eigenaars. Hij mocht de toren gebruiken als propaganda zolang hij zich ver hield van de plannen en bestemming, dat was de afspraak. Hij had niets te zeggen maar mocht er veel over praten.
Hij was evenwel geen Burgemeester geworden door achter de feiten aan te hollen. Enkele slapeloze nachten brachten hem de eenvoudige oplossing, wilde hij zijn mensen bij zich houden. Hij moést meer te weten komen over de toren. Hij zou de gesprekken ongemerkt voeden met nieuwe feiten, fijne gegevens die niemand anders kende. Hij moest en zou opnieuw het brandpunt worden van het openbare leven. Per slot van rekening stond die toren op zijn grondgebied.
De Burgemeester zou naar binnen gaan.
Zonder talmen bereidde hij zich voor. Hij zocht bijeen: een kniptang voor de omheining, een zaklamp voor de donkere gangen en een alibi voor het geval dat.
De volgende nacht dat zijn favoriete voetbalploeg, en die van velen rondom hem, een wedstrijd won, sloop hij na de uitbundige festiviteiten naar de toren. Terwijl slaap en overwinningsroes de bewoners verdoofden, knipte hij enkele metalen draden door en betrad het domein van de toren.
De Burgemeester zweette, een haarlok sprong uit het gelid, maar hij kon een grijns niet onderdrukken. Hij zou vaker zulke kwajongensstreken moeten uithalen. Nu merkte hij hoezeer hij het had gemist, de spanning en adrenaline van een verborgen handeling. Een fysieke verborgen handeling, welteverstaan. Hij zat te vaak tussen maatpakken en papieren. En hoeveel voldoening zijn werk en dienstbetoon hem ook verschaften, het stak bleekjes af bij de sensatie van een nachtelijke sluiptocht door een verlaten toren.
Echt donker was het niet. De felle spots die de buitenkant van het gebouw belichtten, wierpen een witte schijn doorheen de ganse toren. Hij liep eerst enkele rondjes op de als werkruimte ingerichte benedenverdieping, op zoek naar een aanwijzing. Een vergeten grondplan, een 3D-model, een naam. Na drie rondjes schoof hij zijn teleurstelling opzij door een van de helmen op te zetten die in een rij op de grond lagen. Zijn kniptang liet hij liggen.
Enkele straten verder scheurde een wagen weg toen hij de eerste verdieping betrad, de laagste waar de glasplaten waren weggehaald. Hij liep er snel door, de ruimtes waren kaal. Aan de rand stond telkens een houten kist, witgeschilderd. De witte strepen. Zijn blik lichtte op. Als hij op z’n minst al een uitleg kon geven aan die witte strepen waar iedereen het over had. Hij had ze in gesprekken tot nu toe genegeerd, maar misschien konden ze hem alsnog iets opbrengen.
Hij liep naar een kist, bekeek ze langs drie kanten. De lange kant die hij niet kon zien, stond bijna tegen de rand. Hij was niet snel bang, maar onnodige risico’s mocht hij nu niet lopen. Een houten kist, meer leek het niet. Hij liep naar de volgende ruimte: exact dezelfde kist. Hij klopte erop, schopte ertegen. Hol maar niet leeg. Een volgende, nu van dichterbij. Blijkbaar waren ze dichtgespijkerd. Een inscriptie, klein maar leesbaar, op de kortste kant: ‘Klooster – 174’. Clean en professioneel gegraveerd, maar weinig informatie. Nog een. ‘Klooster – 175’. Deze was kleiner, dus slaagde hij erin de kist een meter van de rand weg te schuiven. Hij probeerde haar te draaien, wat te veel moeite kostte. Kreeg ze niet open.
Na enkele minuten dralen en een nadere inspectie met de zaklamp besloot hij beneden de kniptang terug te zoeken. Hij kon de tang als hefboom gebruiken, wrikte en trok. Na een laatste krachtinspanning kwam de bovenplank eindelijk los, de Burgemeester viel naar achter. De helm knalde tegen de grond, rolde in de richting van de rand, vertraagde en viel dan toch naar beneden. Het kletterde luid.
Toen zijn ademhaling weer wat rustiger was, zette de Burgemeester zich recht. Hij trok de losgewrikte plank wat verder naar boven, schrok van de zware geur die hem tegemoet kwam, keek in de kleine kist en versteende. Een kind. Opgeborgen, met open ogen. Starre blik op nergens.
De toren trilde.
Simon Horsten (29) werkt bij Groen. In zijn vrije tijd schrijft hij soms een essay en in september begint hij aan de deeltijdse theateropleiding van de Toneelacademie Maastricht.
“Er wordt helaas niet zo vaak geschreven over Sint-Joost. De stemmen die in Toren aan bod komen staan symbool voor de leuke, diverse bewoners van de gemeente. De toren verwijst natuurlijk naar de Astrotoren en ook de ontruiming van het Gesù-klooster komt aan bod, maar het blijft duidelijk een verhaal en geen reportage. Daarom heb ik bijvoorbeeld ook de namen in kwestie weggelaten.”
Reeks: Schrijfwedstrijd
Lees meer over: Cultuurnieuws , Reeks: Schrijfwedstrijd
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.