Schrijf een verhaal met Brussel als onderwerp, zo luidde de opdracht voor de tweede editie van de schrijfwedstrijd van Brussel Deze Week. Maar liefst 60 aspirant-schrijvers gingen de uitdaging aan. De acht beste inzendingen zien hun verhaal in de stadskrant en op deze website gepubliceerd. Op de vijfde plaats: Gwen Muylaert uit Sint-Agatha-Berchem.
Schrijfwedstrijd: Vogelvluchtig
Lees ook: Schrijfwedstrijd: De Parelvisser
D e hittegolf ligt als een deken over de stad. Ukkel slaat smogalarm, weersvoorspellingen zijn voorpaginanieuws en in tuinen overal te lande worden plastic opblaasbare zwembadjes gretig van stal gehaald. Rondom het statige park bromt en toetert een ongedurige stad op wielen, maar te midden van het strakke groen heerst een opgewonden soort rust. Zonnekloppers liggen languit achterover gestrekt, her en der verspreid over de middenberm. Op het grindpad dat aan beide zijden de bomenrij van de grasberm scheidt, bewegen parkbezoekers zich wandelend, trappend, rollend, vallend en weer opstaand.
In het noordwesten baadt de vaalgroene koepel van de basiliek in een aureool van verblindend zonlicht. De heilige mastodont van gewapend beton zegent de aardse bedrijvigheid. Een vlucht halsbandparkieten overschouwt in een oogopslag de woestenij van groen en gras en grind en nestelt zich onder luid gekwetter in een majestueuze eik aan de rand van het park. Naast een geribde, hulstgroene vuilnisbak in het lommer tracht een dappere duif zich meester te maken van een keiharde homp stokbrood. Bij elke hoopvolle pik van haar snavel schuift het nukkige brood enkele centimeters verder van haar vandaan.
Het gras wentelt zich loom in de meedogenloze zondagnamiddagzon. Het loof snakt al dagen naar onweer. Het park is luidruchtig lui.
Steven
Ting-ting-ting-ting. Tot viermaal toe weerklinkt in de verte het strenge belletje, voor de tram zijn ijzeren weg ondergronds vervolgt. Trams klinken altijd ongeduldig. Wanneer Steven op een drafje de drukke laan oversteekt en het park in wandelt, wordt hij eindelijk weer rustig. Het pad knarst tevreden onder zijn sneakers. Het park ontvangt hem altijd met wijd open armen. Na even zoeken vindt hij nog een plek op een bankje in de schaduw van de koninklijke esdoornrij.
De verstikkende busrit van het universitaire ziekenhuis terug naar hier wordt hij nooit gewoon. De stinkende lijven die tegen het zijne schurken, de huilende kinderen die zich een weg door zijn gehoorgang graven, de drukkende warmte die hem in een wurggreep geklemd houdt. Ademnood. Zijn moeder beheerst zijn gedachten zoals steeds. Elk vrij moment loopt hij door eindeloze gangen waar het altijd schemert en naar oude mensen ruikt.
Steven haalt zijn schetsboek uit zijn rugzak en bladert er doelloos door. Doorgaans inspireert dit park hem. Wat had hij nog getekend? Een labrador die zich traag kwispelend een weg door de hondsdagen hijgt, een peuter die het dier op weifelende beentjes achterna hobbelt. Een boom waarvan de blaadjes geleidelijk in vogels veranderen, die hoog de lucht in schieten. Eén vogel zet een duikvlucht in. Een jongen met een donkere huid, zwart haar en een ruitjeshemd. Hij houdt een paardenbloem in zijn linkerhand, die hij zo nu en dan onopvallend tegen zijn neus drukt. Daar kijkt hij een beetje triest bij.
Al vierendertig jaar beheerst Stevens moeder zijn gedachten, maar de laatste elf maanden staan haar ogen doffer, is haar haar fletser en haar huid bleker. Volledig onverwachts stelde ze eergisteren voor om te gaan wandelen in dit park. Alsof het kon. Alsof ze niet bedlegerig en behaloos in de klinisch witte kamer lag te wachten op – De dag dat het verdict viel, was hij niet bij haar.
In gedachten verzonken bladert Steven door zijn schetsboek. Hij kijkt om zich heen. Wat zal hij tekenen vandaag? Een kalende man die aan een ijsje likt en de ijsjeswagen wel twee volle minuten minutieus bestudeert, alsof hij niet gelooft dat hij werkelijk net uit de handen van de man in dat busje een ijsje gekregen heeft. Een pubermeisje dat met haar smartphone een foto van zichzelf neemt. Daarbij steekt ze haar platte decolleté vooruit, tuit ze haar lippen en kijkt ze uitdagend in de camera. Wanneer plots haar beltoon overgaat, schrikt ze zich rot en laat het toestel bijna vallen.
Hij had nooit gedacht dat zijn moeder hem ook hier zou volgen. Drie jaar geleden pas had Steven zijn zanderige geboortegrond ingeruild voor de grote stad. Hier zou hij vrij zijn, opgaan in de anonimiteit van de massa. Hij keek ernaar uit om naast in plaats van samen met mensen te leven. Hoe naïef was de gedachte geweest dat een verandering van omgeving ook een verandering van ideeën impliceert. Elders zijn de dagen even lang, staat de zon op precies dezelfde plaats aan de hemel, draait de aarde ook om haar eigen as.
Op het gras tegenover Stevens bankje zit een meisje met een foliant op schoot. Ze is een jaar of elf, hooguit twaalf. Het picknicklaken waarop ze zit heeft zijn beste tijd gehad. Een felgekleurd elastiekje houdt haar donkere, zware vlecht bijeen. Zijn blik dwaalt af. Een groepje jongens trapt even verderop tegen een bal. Dat het zweet in beekjes van hun plakkerige lijven gutst, lijkt hen niet te deren. Op twee, drie meter van elkaar in het gras liggen twee hoopjes T-shirts en sweaters die dienstdoen als doelpalen. De grootste jongen van het gezelschap geeft druk gesticulerend aanwijzingen over het spel aan een handvol apostelen. Steven spitst zijn oren, maar voetbaljezus spreekt een taal die hij niet verstaat.
Steven kijkt schuin op naar de basiliek. Op mistige ochtenden of tijdens zijn laatavondwandelingen is het rode licht van het kruis op de top van de koepel overal in de rondte te zien. Het neon reclamebord van de heiland.
Bij leven was Stevens moeder het middelpunt van zijn heelal; ze kan haast niet anders dan sterven als de zon. Langzaam afkoelend, opbrandend, uitdovend, niets dan donkere leegte achterlatend. Zijn moeder, de moeder, zijn zieltogende zon. Zijn tekeningen zal ze nooit gezien hebben.
Steven bergt zijn schetsboek en zijn tekenpotlood op in zijn rugzak. Hij staat op van het afbladderende bankje en begint te lopen. Het is snikheet wanneer hij uit de schaduw treedt. Vandaag blijft de zon nog ongenadig hard schijnen, denkt hij.
Amala
Amala is het zonnetje van de klas, zo stond vier weken geleden in het nette, regelmatige handschrift van de juf in haar rapport. Dat korte zinnetje stond onder een lange lijst van allemaal negens en tienen. Alleen op turnen had ze een zevenenhalf. Later wordt Amala dokter of advocate. Of lerares, dat is haar derde lievelingsberoep.
Ze kon zich geen beter begin van de zomer indenken. Wat waren haar ouders trots. Als beloning voor haar goede rapport had ze een boek van papa gekregen. Het was eigenlijk nogal een moeilijk boek, maar dat zei Amala niet, want ze wil niet dat papa denkt dat ze niet zo slim is. Iedereen zegt altijd dat ze zulke goede punten heeft en het later ver zal schoppen, dus ze moet wel slim zijn.
Toen papa vanochtend bij het ontbijt aankondigde dat het prachtig weer zou worden, kreunde ze bij de gedachte aan naar buiten gaan. Buiten is het niet zo leuk. Buiten zijn er mensen die kijken en vragen.
Ze had haar boek dan maar meegenomen naar het park. Mama vond het goed. Yasin en Ahmed hebben hun voetbal meegenomen. Rachid is nog te klein om iets mee te nemen, dus mama had een hemelsblauwe rammelaar, een flesje en wat luiers voor hem in haar tas gedaan, samen met een groot laken om met zijn allen in het gras te kunnen zitten.
De zon brandt. Als Amala haar hand op haar hoofd legt, dan voelt ze de hitte van de zon in haar haren. Wanneer ze even opkijkt uit papa’s boek, ziet Amala een man op de bank voor zich aan de overkant van het pad. Hij heeft een bril op zijn neus en staart dromerig voor zich uit. Hij bladert door een soort dagboek en af en toe kriebelt hij er iets in met een potlood.
Dat doet haar denken aan het verhaal dat de juf eens had verteld over een meisje dat zich tijdens de oorlog samen met haar gezin moest verstoppen voor de vijand. Ze mocht de hele dag geen enkel geluid maken, want anders zou de vijand haar ontdekken en vreselijke dingen doen. Ze had een dagboek en daar schreef ze alles in wat ze meemaakte en dacht. Dat dagboek had ze zelfs een naam gegeven, alsof het haar beste vriendin was. Dat vond Amala een beetje gek, maar ze begreep het wel, want als je geen andere vriendinnen hebt, dan kan een dagboek best een vriendin zijn. Op het einde van de oorlog ging het meisje dood, maar haar dagboek is nu wereldberoemd.
Ook dat meisje in de oorlog kan alleen in een wereld van papier ademen, moest ze toen denken. Amala weet niet of ze al haar dromen in haar dagboek zou schrijven.
Een opschrikkende duif vangt haar aandacht. Wanneer de duif wegvliegt, blijft een stuk droog brood eenzaam achter op het pad. Als Amala zou kunnen vliegen, dan zou ze niet in dit park blijven. Een aanrollende voetbal en haar oudste broertje verschijnen in beeld. Hij schopt de bal in de richting van Ahmed en de buurjongens. Amala begrijpt niet waarom je voortdurend tegen een bal zou schoppen om er vervolgens weer achteraan te rennen, maar de jongens doen het deze zomer iedere dag opnieuw. Yasin duwt Ahmed ruw opzij en scoort een doelpunt. Hij schreeuwt de nieuwe tussenstand naar de anderen, strekt zijn beide armen in de lucht en juicht. Als ’s avonds laat alle lichten uit zijn in hun kamer, dan huilt hij soms stilletjes.
Amala ziet een man in haar richting kijken. Hij heeft een baard, maar niet zo lang als die van papa, en ook veel grijzer. Hij heeft een kaal hoofd. Zijn hoofd voelt waarschijnlijk nog warmer dan het hare.
Amala denkt dat de man wel vijftig of zestig is, maar aan volwassenen kun je niet zo goed zien hoe oud ze zijn. Hij likt aan een ijsje, merkt haar plots op en knipoogt naar haar. Ze denkt dat hij denkt dat kinderen dat fijn vinden. Misschien denkt hij dat hij door die knipoog een soort geheim uitgevonden heeft dat alleen zij tweeën kennen. Maar ze kent die man niet en ze kent al genoeg geheimen. Ze zou ook wel een ijsje lusten, maar ze vraagt het maar niet aan mama. Yasin en Ahmed willen er dan meteen ook een, en drie ijsjes zijn duur, weet ze.
De juf zegt vaak dat je niet mag liegen, maar papa herhaalt elke dag dat het wel goed komt. Ze denkt dat hij het zo vaak zegt omdat hij het zelf niet gelooft. Als de straatverlichting ’s nachts schaduwen op de kamermuur laat dansen, dan komen de blaffende uniformen en de felle zaklantaarns toch weer terug.
De juf kan goed en mooi vertellen, maar ze weet niet dat de zon alleen overdag schijnt.
Wojtek
De rij voor de kleurrijk beschilderde Renault is lang, maar Wojtek wacht keurig zijn beurt af. Hij heeft tijd. Hij bestelt een bol aardbei en een bol vanille en betaalt gepast. Het geld had hij al uit zijn broekzak gehaald en geteld. Op het A4’tje aan het schuifraam was zijn blik automatisch naar het getal naast de tekening van het hoorntje met twee bollen erop gegleden. De handpalm waarin hij de munten stevig omklemd hield werd al snel warm en vochtig.
Het ijsje brengt verkoeling, weet hij. Met zijn hoorntje in de hand slaat hij het gekrioel van wachters, bestellers en ijsjeseters vanop gepaste afstand nog even gade. Vervolgens concentreert hij zich een hele poos op het opschrift op de flanken van de camionnette en rijgt ten slotte binnensmonds de sierlijke letters tot woorden aaneen. “Glaces et gaufres chaudes. Roomijs en warme wafels.” Geschreven letters zijn moeilijker dan gedrukte.
Hij kan bijna niet wachten totdat de cursus weer van start gaat om zijn prestatie aan Lore te vertellen. Over zesendertig dagen precies zal zij hem weer glimlachend een letterdoos aanreiken en hem vragen of hij de woorden die hij zopas in de stralende zon gelezen heeft ook zelf kan vormen met de plastic letterplaatjes. Dat kan hij. Misschien dat hij straks thuis nog even oefent.
Als hij aan Lore denkt, dan krijgt Wojtek het warm vanbinnen. En dat op zijn leeftijd. Mijn god, wat houdt hij ervan om in het koele klaslokaal Lores kastanjebruine krullen te zien ronddansen op het ritme van haar woorden. Heel soms, als hij weer eens een te persoonlijke vraag stelt, dan verspreiden rode vlekken zich over haar hals en gezicht. Als zij lacht, dan smelt de koude lach van zijn dode vader als sneeuw voor de zon. En als zij over zijn schouder meekijkt of hij de opgave wel goed maakt, dan ruikt zij vaag naar verse wortelpuree. Dat is het liefste wat hij eet, verse wortelpuree. Met gebakken spek erbij.
De voetbal die rakelings langs Wojteks oren suist haalt hem abrupt uit zijn overpeinzingen. Geschrokken kijkt hij op. De bal stuitert een paar keer op het pad en rolt in de richting van de vuilnisbak naast een oude esdoorn. Twee kraaloogjes zien de bal hun richting uit komen, een duif vliegt met zenuwachtig vleugelgeklap op, maar strijkt nauwelijks enkele meters verderop weer neer. Ook de andere duiven klapwieken hevig, maar er komt geen bal hun richting uit.
Een jongen van een jaar of tien holt meteen achter de bal aan en negeert Wojteks onthutste blik. Een jong meisje kijkt op van het boek waarover ze gebogen zit in het gras. Een diepe groef tussen haar donkere wenkbrauwen doet vermoeden dat het leven niet altijd lief is geweest. Wojteks blik kruist de hare wanneer ze allebei naar de voetbaljongen kijken, die de ongehoorzame bal in één vloeiende beweging inhaalt, kordaat in de tegenovergestelde richting trapt, en de achtervolging inzet.
Misschien is het omdat het meisje zo bezorgd kijkt, maar nog voor Wojtek het goed en wel beseft, knipoogt hij naar haar. Onmiddellijk slaat zij haar ogen neer en leest verder in haar boek. Net op tijd onderdrukt Wojtek de neiging om naar het meisje toe te stappen en haar te vragen wat ze leest. Op een dag wil hij ook zo’n dik boek lezen. Hij had graag een praatje gemaakt, maar Lore zegt dat mensen het niet altijd op prijs stellen als onbekenden hen zomaar aanspreken. Oude mannen zoals hij horen ook geen praatjes te maken met jonge meisjes. Wat denken de mensen tegenwoordig al niet allemaal. Ze denken veel en ze denken snel.
Even denkt hij weer aan Iwona. Het leven geeft je niet altijd wat je ervan verwacht. Niet dat hij dat Iwona ooit kwalijk heeft genomen. In de schaduw van de bomenrij zit een jongeman op een bankje. Hij laat zijn potlood losjes tussen duim en wijsvinger rusten, zijn rechterhand ligt in een boekje met een zwartleren kaft. De tekenaar in de schaduw heeft alle jaren nog voor zich. Voor hem is het nog niet te laat. Wojtek denkt aan Iwona en hoe ze vroeger naar hem keek. Hij vraagt zich af waarom geluk altijd plots en tijdelijk is.
Langzaam verliest de zon hoogte. De dag gaat voorbij, ook als je er niet werkelijk naar omkijkt. De warmte is al wat draaglijker. Het ijsje brengt verkoeling.
Gwen Muylaert (23) uit Sint-Agatha-Berchem studeerde taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit Brussel en werkt als communicatiemedewerker bij een ziekenfonds. Ze schrijft af en toe boeken- en filmrecensies voor een online magazine, maar voor de BDW-schrijfwedstrijd probeerde ze voor het eerst een fictief verhaal. Met succes.
“Brussel is een stad waarin veel mensen samenleven: iets wat ik graag bestudeer, bijvoorbeeld op de metro of in een park. In Vogelvluchtig heb ik geprobeerd om weer te geven hoe dergelijke levens elkaar soms kruisen, en soms niet.”
KL
Reeks: Schrijfwedstrijd
Lees meer over: Cultuurnieuws , Reeks: Schrijfwedstrijd
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.