Zomertijd is leestijd. En omdat wij van brusselnieuws.be mateloos geboeid zijn door steden in het algemeen en Brussel in het bijzonder, krijgt u van ons een leeslijstje mee naar het strand. Deel 1: 'Dood en leven van grote Amerikaanse steden'. 50 jaar na publicatie nog steeds een van de meest invloedrijke boeken over stedenbouw én relevant voor Brussel.
Zomerboeken (1): Dood en leven van grote Amerikaanse steden
Toen Jane Jacobs in 1958 aan haar bekendste boek begon, was ze helemaal niet van plan zo’n omvattende – bijna 600 pagina’s lange - studie over steden te maken. De auteur was vooral gefascineerd door het fenomeen van levendige, succesvolle stadsstraten en wou daar wel eens een stukje over plegen. Tegelijk wou ze bestuderen waarom de traditionele stedenbouwkundige planning er steeds weer in slaagde om stadsbuurten kapot te maken en er stedelijke woestijnen voor in de plaats bracht.
Wie het boek vandaag ter hand neemt, voelt nog steeds het enthousiasme van Jacobs die de straat optrekt om er te observeren. Al even tastbaar is de verontwaardiging van een auteur die ook activiste was. Jacobs stond zelf immers ook op de barricaden als er nieuwe snelwegen door de stad werden gepland.
Trottoirballet
In het eerste deel van haar werk beschrijft Jacobs onder meer hoe een succesvolle stadsstraat de beste garantie is voor veiligheid.
Zo’n straat vormt steevast het decor voor wat de auteur een ‘trottoirballet’ (sidewalk ballet werd nadien een vaste uitdrukking) noemt: heel verschillende mensen – bewoners met verschillende beroepen, huisvrouwen, handelaars, kinderen, kantoormedewerkers, late bezoekers voor horeca – gebruiken die trottoirs als voetganger, kennen elkaar min of meer en vormen zo een solide netwerk van sociale controle.
Jacobs fileert ook de opvatting dat je om een buurt op te waarderen gewoon een park moet aanleggen. Parken zijn maar zo succesvol als de buurt waar ze in liggen, weet ze.
Vierpuntenplan voor succesvolle stadsbuurt
De kern van Jacobs’ magnum opus draait echter rond haar recept voor een succesvolle en diverse stadsbuurt. Dat recept heeft welgeteld vier ingrediënten:
- Er moet een echte vermenging van functies zijn. Concreet: Een restaurant in een buurt met woningen én kantoren kan ’s middags op volle toeren draaien door kantoorpersoneel en 's avonds nog eens door bewoners.
- De meeste woonblokken moeten kort zijn. Mensen moeten de mogelijkheid hebben om snel een hoek om te slaan en zo te zorgen voor trottoirs met een gemengd publiek in omliggende straten. Winkels in lange woonblokken gaan failliet, de straten zijn er snel verlaten en onveilig.
- De buurt moet een mix van oude en nieuwe gebouwen hebben. Veel winkeliers, kunstenaars en nieuwkomers, die cruciaal zijn voor een levendige buurt, kunnen maar overleven in panden waarvan de gebruikskosten laag zijn. En daarvoor zijn oude gebouwen nodig.
- De dichtheid van de buurt (van bewoners én andere gebruikers) moet hoog genoeg zijn. Dichtheid zorgt ervoor dat mensen op een erg kleine ruimte al snel een onmetelijke hoeveelheid van gebruiksfaciliteiten hebben. De handel en het culturele leven floreren er dus.
Voetgangerszone en parkings
Jacobs gaat ook in op de rol die personenwagens en voetgangerszones spelen in een stad. De auteur is an sich niet tegen de aanwezigheid van auto’s in de stad. Alleen tellen zowat alle Amerikaanse steden er veel te veel van en is dat aantal dodelijk voor de levendige stadsbuurten die Jacobs bepleit.
Jacobs toont zich ook niet per se een voorstander van voetgangerszones. Een scherpe analyse ervan heeft ze wel paraat. Volgend citaat klinkt in de Brusselse context dan ook brandend actueel:
“Zulke plannen [voor voetgangerszones] zijn in ieder geval alleen praktisch als zij uitgaan van een spectaculaire daling in de absolute aantallen auto’s die gebruik maken van een stad. Anders nemen de noodzakelijke parkeer- en garagefaciliteiten en toegangswegen rond de voetgangersgebieden zulke onhandelbare en dodelijke proporties aan dat het voorzieningen worden die slechts tot de desintegratie van een stad, niet tot de redding ervan kunnen leiden.”
De anti-Corbusier
Met haar pleidooi voor gemengde stadsbuurten zet Jacobs zich af tegen de heersende opvattingen van haar tijd, die sterk beïnvloed waren door de modernistische modellen van Le Corbusier en het tuinwijkmodel van Ebenezer Howard.
Eigenlijk verwijt Jacobs die twee en met hun het gros van de stedenbouwkundigen van haar tijd dat ze steden gewoon niet snappen. De meeste voorstellen voor stadsplanning komen voort uit een veel te eenvoudige voorstelling van steden, die erop wijst dat de planners eigenlijk ook niet bijzonder nieuwsgierig zijn naar hoe een levende stad nu eigenlijk werkt.
Heel Jacobs boek is net een pleidooi voor en illustratie van de omgekeerde aanpak: een heel betrokken studie van reëele steden en hun fijne raderwerk.
Verminkt Brussel
Het boek beperkt zich tot Amerikaanse voorbeelden. Toch zullen Brusselaars die het boek ter hand nemen elke paar pagina’s wel eens aan de eigen stad moeten denken. Deze stad is als geen ander in België en ver daarbuiten verminkt door de stedenplanners, deels in de jaren dat ‘Dood en Leven …’ verscheen. Stadsautostrades als de Kleine Ring, het monofunctionele saaiheidsmekka boven de Noord-Zuid-verbinding, de Noord- of Manhattanwijk, het zijn maar enkele voorbeelden.
Wie in Sint-Gillis, Elsene, het centrum en tal van andere gemeenten rondloopt en er het straatleven observeert, zal evengoed moeten toegeven dat Brussel op tal van plaatsen het ideaal van Jane Jacobs wel degelijk benadert: levendige gemengde stadsbuurten voor iedereen.
The Death and Life of Great American Cities, Jane Jacobs, 1961.
Zomerboeken
Lees meer over: Cultuurnieuws , Zomerboeken
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.