Als prille twintiger verpandde Emilie Meessen haar hart aan de Brusselse daklozen en richtte ze de vzw Straatverplegers op. Achttien jaar later is haar gedrevenheid onverminderd, ook al nam ze wat gas terug in de organisatie. “Het einde van de dakloosheid is mogelijk, daar geloof ik in,” zegt Meessen, ondertussen ook barones.
| Emilie Meessen voelde snel na haar studies dat ze met daklozen wilde werken. “Ik geloof dat er verandering mogelijk is voor hen.”
“Ik dacht echt dat het een grap was,” zegt Meessen (42) over het telefoontje dat ze half juli kreeg toen ze met haar man en tweeling van drie op weg was naar Italië. “Het was iemand van het Paleis die meldde dat de koning mij een nobiliaire (adellijke) gunst wilde verlenen. Ik verstond immobiliair en zei ‘super’. Wij zijn met onze vzw volop op zoek naar woningen om daklozen te huisvesten en ik dacht even dat de koning een appartement of woonmodule ter beschikking wilde stellen.”
“Het vertrouwen winnen van mensen die al jaren op straat slapen, kan heel lang duren. Sommigen ontkennen dat ze ziek zijn of verzorging nodig hebben”
Tot ze doorkreeg dat de vraag was of ze aanvaardde om barones te worden. “Ik viel compleet uit de lucht. Ik geloofde het pas toen ik enkele dagen later van overal felicitatieberichtjes kreeg nadat het paleis een officieel communiqué had verstuurd.”
De eretitel gaf haar een dubbel gevoel. “Het is een heel mooie erkenning. En als de koning ons werk waardeert en dat op die manier uit, zal het anderen er misschien toe aanzetten om te investeren in woningen voor daklozen. Het kan dus nuttig zijn.” Anderzijds voelde ze zich er heel erg ongemakkelijk bij, vooral ten opzichte van haar collega’s. “Er zijn er zovelen die al jaren het beste van zichzelf geven en er zijn al de vrijwilligers. Waarom ik?”
Die reactie tekent Meessen ten voeten uit: geëngageerd, idealistisch, strijdlustig en tegelijk bescheiden, zonder opgeblazen ego.
Opkomen voor de Brusselse daklozen was niet haar grote kinderdroom. In het hoofdkwartier van de vzw Straatverplegers, op de vierde verdieping van een gebouw in de Kuregemse Gheudestraat, vertelt ze over haar jeugd. “Al sinds ik een jaar of zeven was, wilde ik mensen gaan helpen in Afrika.”
Dat vooruitzicht hielp haar ook door haar lastige puberjaren heen. Meessen, geboren in een doktersgezin in Namen, was een stil, volgzaam kind. Tijdens haar adolescentie werd ze extreem introvert. “Ik zat slecht in mijn vel en had een negatief zelfbeeld. Ik haalde belabberde resultaten op school terwijl ik hard studeerde, ik had weinig vrienden, voelde me afgewezen door mijn schoolgenoten omdat ik niet de juiste kleren droeg.” Alleen bij de scouts – ze was welpenleidster – voelde ze zich in haar sas.
Veel veranderde toen ze naar Brussel trok om er verpleegkunde te gaan studeren. De studie ging haar goed af en ze kreeg volop vrienden. Met een van hen, Sara Janssens, vertrok ze in haar tweede jaar op stage naar Burkina Faso. “Een geweldige ervaring,” zegt ze. “Maar ook verwarrend. Omdat wij wit waren, werden we door de zwarte bevolking en lokale hulpverleners voortdurend op een piëdestal gezet. Jullie zijn wit, dus jullie kunnen het beter dan wij. Voor mij klopte dat niet.”
Geloof in verandering
Terug in Brussel, voor haar laatste studiejaar, staken onzekerheid en twijfel weer de kop op. Ze haalde vooral energie uit het vrijwilligerswerk dat ze op elk vrij moment deed, met daklozen, drugsverslaafden en prostituees. Bij hen voelde ze zich nuttig.
Het meest nog genoot ze van het werk met daklozen, een moeilijk publiek dat veel mensen afschrikt, ook sommige hulpverleners. “Mij trekt dit publiek juist aan. Ik geloof dat er verandering mogelijk is voor die mensen. Ik ben zelf ook veranderd. Ik vind dat je mensen niet moet beoordelen op hun uiterlijk. Wellicht is dat een overblijfsel van mijn eenzame puberteit, toen ik afgewezen werd om mijn kleding, en mijn tijd in Afrika, toen ik geprezen werd vanwege mijn huidskleur.”
Na haar afstuderen werkte ze nog even in Burkina Faso en Frans-Guyana, maar ze kwam al snel tot het besef dat haar toekomst in België lag, bij de daklozen.
“Ons doel is nu: geen daklozen meer. Dat vraagt om een langetermijnvisie bij het beleid, met preventie en meer woningen”
Ze kon halftijds aan de slag bij La Fontaine, een Brusselse organisatie die douches, schone kleren en medische verzorging aanbiedt aan mensen zonder dak boven het hoofd. Daar stelde ze vast dat veel daklozen zich niet of veel te laat aanmelden bij de hulporganisaties. Samen met haar vriendin Sara Janssens besloot ze om de mensen op te zoeken op straat.
In 2005 richtte het tweetal de vzw Infirmiers de Rue/Straatverplegers op. “We zaten allebei nog op kot. Een paar keer per week spraken we af in de metro en gingen vandaar op zoek naar mensen die op straat leefden,” vertelt ze over die beginperiode.
De gezondheidsproblemen die ze tegenkwamen, waren soms schokkend. “We zagen mensen met brandwonden bij wie de kleren vastgeplakt zaten aan de huid.” In hun rugzak hadden ze verband, ontsmettingsmiddelen en andere spulletjes, maar toch probeerden ze te vermijden om de daklozen in de metrogangen of op straat te verzorgen. “De straat is niet de plek om mensen te verplegen. Wij probeerden hen te overtuigen om naar dokterswachtposten of andere organisaties voor medische hulp te gaan.”
Dat was niet evident, zegt ze. “Het vertrouwen winnen van mensen die al jaren op straat slapen, kan heel lang duren. Sommigen ontkennen ook dat ze ziek zijn of verzorging nodig hebben.”
Van meet af aan brachten de twee jonge straatverplegers – ze waren 24 toen ze begonnen – de soms erg gebrekkige hygiëne ter sprake. “We merkten dat hygiëne een graadmeter is van het gevoel van eigenwaarde. Natuurlijk zijn er in de stad te weinig publieke fonteintjes en toiletten, maar dat is niet de enige reden waarom daklozen zich niet verzorgen. Ze zijn hun zelfrespect kwijt. Je ziet het bij jezelf: als je je een dagje moe of futloos voelt of geen plannen hebt, stel je je douche uit.”
“Door lang op straat te leven wordt het lichaam ook ongevoeliger. Na verloop van tijd voelen daklozen geen pijn meer of koude. Het lichaam scheidt zich af van het mentale. Ze ruiken zichzelf ook niet meer en hebben dus ook niet in de gaten dat ze stinken.”
Het komt erop aan deze mensen weer in verbinding te brengen met hun lichaam, zegt Meessen. “Dat gaat stap voor stap. Je veegt je eigen handen schoon met een vochtig doekje en vraagt of ze er zelf ook een willen. Of je biedt hen droge sokken aan als de hunne doorweekt zijn. Door een betere hygiëne krijgen ze langzaam weer wat grip op hun leven. En durven of kunnen ze weer naar bepaalde voorzieningen. Sociale restaurants zijn niet tuk op daklozen met luizen of vlooien.”
Meessen en Janssens werkten aanvankelijk als vrijwilliger. “We hadden onszelf een half jaar gegeven om te kijken of we financiering konden vinden.” Dat lukte, na anderhalve maand kwamen de eerste fondsen binnen. Daarmee konden ze een kamertje in een appartement huren, met een toilet in een kast in de gang. “Dat was onze eerste stek,” lacht Meessen. Daarna verhuisde de vzw nog een aantal keren, voor ze in de Gheudestraat belandde.
Focus op huisvesting
In de loop van de afgelopen achttien jaar is er veel veranderd voor de organisatie. Sara Janssens sloeg na enige tijd een andere weg in, Pierre Ryckmans kwam erbij als arts en het team werd sterk uitgebreid, onder meer met psychologen en sociaal assistenten. Intussen telt de vzw zestig medewerkers, van wie er tien in Luik werken, waar de organisatie sinds vier jaar ook actief is.
Ook het doel van Straatverplegers is in de loop der jaren geëvolueerd. “In het begin probeerden we de mensen op straat weer wat zelfvertrouwen en eigenwaarde te geven. We gingen ervan uit dat die persoon op straat wilde blijven en dat het ook niet mogelijk zou zijn om hem van de straat te halen. In die tijd zagen we ook veel meer mensen, zo’n 250 per jaar. We stapten op alle daklozen af, mensen die al jaren buiten sliepen, maar ook mensen die tijdelijk zonder onderkomen zaten. Maar we hadden geen regelmatig, contact met hen, soms slechts eens in het half jaar.”
Op een gegeven moment merkten Meessen en haar collega’s dat sommige daklozen die weer wat vertrouwen in zichzelf en in het leven hadden gekregen, zin hadden om te stoppen met het straatleven. “Ze vroegen ons om een woonst,” vertelt Meessen. “Daar waren we niet op voorbereid. We zijn gaan aankloppen bij andere organisaties, rusthuizen bijvoorbeeld, maar kregen onze mensen, die soms serieuze mentale problemen hebben, daar moeilijk geplaatst.”
Daarom ging de vzw vanaf 2013 zelf op zoek naar woningen, via het systeem van Housing First. “Onze straatequipe volgt tegenwoordig zo’n 25 à 30 daklozen. Het zijn de meest kwetsbare en ze worden heel intensief gevolgd. Intussen zoekt ons huisvestingsteam naar woningen. Als ze eenmaal woonruimte hebben, krijgen de ex-daklozen begeleiding op medisch, psychologisch en sociaal vlak. Het is niet evident om na jaren op straat weer in een huis te wonen.”
Straatverplegers heeft op die manier tweehonderd daklozen kunnen huisvesten in de afgelopen jaren. “Dat bracht ons ertoe om te denken: als het lukt met de meest problematische daklozen, dan moet het ook lukken met de anderen. Dat betekent dus dat het einde van de dakloosheid mogelijk is. Dat is nu ons doel: geen daklozen meer.”
Daarvoor is het natuurlijk nodig dat de overheid massaal woningen beschikbaar stelt. Brussel telt op dit moment meer dan zevenduizend dak- en thuislozen. Zeven- à achthonderd van hen slapen ’s nachts echt op straat.
Is het met de huidige wooncrisis niet utopisch te denken dat zulke grote aantallen gevonden kunnen worden? Meessen: “Wat mij soms ontmoedigt, is dat de overheid heel veel geld investeert in een daklozenbeleid op korte termijn, met straatteams, crisis- en noodopvang, netheidsploegen, alleen om de situatie op straat wat onder controle te houden. Maar niemand steekt zijn nek uit om een langetermijnvisie te ontplooien, met preventie en veel meer woningen. Alle bestuursniveaus wijzen naar elkaar.”
Het echte straatwerk met daklozen doet Meessen al een aantal jaar niet meer. Ze houdt zich nu bezig met beleid en coördinatie, samen met anderen. De vzw hanteert een systeem van gedeeld bestuur.
Of ze het veldwerk mist? “Zeker, maar soms moet je accepteren dat je door ander werk te doen wellicht meer impact hebt.”
Sinds de geboorte van haar tweeling werkt ze halftime, deels vanuit haar huis in het Waalse Profondeville. Daar woont ze ondertussen zes jaar. “Na achttien jaar in Brussel had ik behoefte aan wat meer groen en wat minder hectiek om me heen.” Ze komt nu alleen op dinsdag naar Brussel. “Het is maar één dag, maar het is belangrijk. Zo blijf ik me ervan bewust dat er nog een andere realiteit is dan de rust van Profondeville.”
Brussel Helpt 2023
Lees meer over: Brussel , Samenleving , Brussel Helpt 2023 , vzw Straatverplegers , daklozen , Emilie Meessen , Brussel Helpt
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.