Enkele voorbeeldige parken, mooie plannen en een catalogus aan intenties. Brussel beseft best dat het zich moet voorbereiden op een veranderend klimaat. Alleen is daar op het terrein nog te weinig van te merken. “Steden komen naar onze goeie ideeën luisteren en voeren die dan sneller uit dan wij.”
| Marie Jansonpark
Het Marie Jansonpark blinkt bij wijze van spreken nog. Zo nieuw is de groene zone in Sint-Gillis, in het verlengde van de Parvis. Toch wordt de ruimte al volop gebruikt als we er na de middag aankomen. Neem nu de genereus lange tafels. Aan een daarvan zit zowel een man met laptop als een vrouw met broodje en nog even verderop een duo met bierblik in de hand. We zitten midden in de eerste hittegolf ooit in september, maar in de schaduw van de bomen merk je dat hier amper. Op het stenen Voorplein ernaast is het ondertussen zweten geblazen.
Op de plek van het nieuwe park stond tot de jaren 1980 de Munthoffabriek, daarna werd het een wat onbestemde ruimte met afgedichte kasseien en bomen. Plannen voor een ondergrondse parking stierven een stille dood en het huidige bestuur liet de ruimte heraanleggen na een architectuurwedstrijd. Ruim honderd parkeerplaatsen gingen vrijwel geruisloos op de schop.
Hevige regens en meer hittegolven? Het park is een mooi voorbeeld van hoe je erop kan inspelen. Zo werden de bestaande zestig bomen bijna allemaal behouden en kwamen er nog eens veertig bij. “Het zijn boomsoorten die extremer weer aankunnen en die groter kunnen worden dan de huidige exemplaren,” zegt architect Guillaume Vanneste van VVV, dat samen met Studio Paola Vigano voor het ontwerp tekende. Bomen zijn nu eenmaal dé manier om de openbare ruimte te verkoelen, zowel via schaduw als verdamping.
Wat nog? Het grootste deel van de kasseivlakte werd op een subtiele manier onthard. Aan de boven- en zijkant is er gazon, dat langzaam overgaat in kasseien met doorlaatbare groene voegen in de zones met veel passage. En misschien wel de meest opvallende ingreep: het regenwater van de voortaan autovrije Moskoustraat wordt naar insijpelzones geleid in het park. “Bij intense regen zoals vorige week vullen die groene grachten zich met 30 tot 40 cm water,” vertelt Vanneste. “Op die manier houden we het regenwater hier en belasten we de riolering lager in de vallei niet. Tegelijk koelt het water de omgeving.”
Het is een voorbeeld van het sponsstad-principe, dat Wenen en vooral Kopenhagen al langer gebruiken. Anders dan in Kopenhagen gaat het regenwater van de omliggende huizen hier wel nog steeds naar de riolering.
Paola Vigano benadrukt dat de plek meer is dan een klimaatpark. “Een park dat er alleen voor het klimaat is heeft hier geen zin. Dit moet een plek worden waar heel verschillende stadsbewoners zich op elk moment van het jaar goed voelen.”
Stenen hitte-accu
Het Marie Jansonpark is niet de enige openbare ruimte die de klimaatkaart trekt in Brussel. De voetgangerszone op de Anspachlaan is vrij groen en het regenwater stroomt er naar de vegetatie. En ook op Thurn & Taxis werd vooruit gedacht. Toch valt het op hoe vaak de voorbije decennia stenen woestenijen ontstonden, die zich bij warm weer tot hitte-accu’s ontpoppen. Het Rogier-, het De Brouckère- of Sint-Gillisvoorplein (vroeger zelfs met meer bomen)? Het groen zoek je er vaak met een vergrootglas. Het Molenbeekse Gemeenteplein of de nieuwe plannen voor het Koningsplein? Idem. En ook de gewone woonstraten werden de voorbije jaren niet massaal groener.
We zijn niet de enigen die dat zeggen. “Hoewel de voorbije jaren veel openbare ruimten vernieuwd zijn, beantwoorden er maar weinig aan de noden en uitdagingen van de klimaatverandering,” schreef het gewestelijke planningsagentschap Perspective.brussels nog in 2021. “(…) De afwezigheid van natuurlijke elementen is frappant.”
Dat extra stedelijke groen is nochtans hard nodig in tijden van klimaatverandering. Als het aangelegd wordt als die stedelijke spons waar we het net over hadden, kan groen de effecten van extreme regenval helpen temperen. Hevige regenbuien leiden vandaag niet enkel tot ondergelopen kelders en tunnels op de kleine Ring. Ze zorgden er vorig jaar ook tachtig keer voor dat de riolering overstroomde in de Zenne (en negentien keer in het kanaal). “Dat betekent telkens een bom van microplastics en vaak vissterfte,” zo weet Pieter Elsen van de vzw Canal it Up. “Brussel heeft zichzelf bovendien geen deadline opgelegd om dat op te lossen, zoals andere steden wel doen.”
Maar verreweg het nijpendst in Brussel is de hittestress die het veranderende klimaat veroorzaakt, met steeds meer hittedoden tot gevolg. Een blik op de Brusselse hittekaart toont alvast hoe vooral het centrum en de arbeiderswijken veel heter worden dan de groenere wijken van de tweede kroon.
De kanaalzone spant daarbij de kroon. Bewoners krijgen er nu al twee tot drie keer zoveel hittegolfdagen te slikken als een bewoner van de groene Rand. Vooral ’s avonds, wanneer de stenen stad de opgeslagen warmte blijft afgeven is het contrast met het ommeland groot en kan het oplopen tot 10 °C. Het stedelijke hitte-eilandeffect, weet u wel. “Het zijn die nachten die dodelijk kunnen zijn voor kwetsbare bewoners,” zegt Simon De Muynck, onderzoeker aan de ULB en coördinator van het Centre d’écologie urbaine.
Ondertussen blijven de zomers ook nog eens warmer worden. Het KMI verwacht dat het Brusselse stadscentrum in de loop van de eeuw drie keer zo vaak met hittegolven zal moeten afrekenen. Die hitteperiodes zullen bovendien verdubbelen in intensiteit – in het meest pessimistische, maar ook meest waarschijnlijke scenario.
De hittekaart toont zo hoe de opwarmende stad ook een sociale kwestie is. Want de meest getroffen gebieden zijn doorgaans ook de armste in het gewest. En dat is niet alles. Wie arm is en in zo’n hittegevoelige zone woont, heeft het ook nog eens lastiger dan een bemiddelde buur. Even op de gelijkvloerse verdieping gaan schuilen? ’s Nachts eens goed verluchten tussen voor- en achtergevel? Of uitwijken naar een buitenverblijf? Lastig als je met weinig middelen in een klein appartement woont.
“In het algemeen kennen we die mechanismen dan wel, toch blijven we ze zwaar onderschatten,” vindt De Muynck. “We zijn ook nog maar net begonnen met een fijnere analyse van de risico’s per gemeente. Hoeveel mensen sterven eigenlijk aan hitte en hoe is dat gelinkt aan de socio-economische situatie? Dat weten we niet of het wordt amper bestudeerd.”
Gemeentelijke versnippering
Een belangrijk obstakel is daarbij de aanpak per gemeente, merkt De Muynck. “De gewestelijke strategie qua klimaataanpassing (een deel van het Lucht Klimaat Energieplan, red.) moet vertaald worden naar gemeentelijke actieplannen, maar verschillende gemeenten pakken dat heel verschillend aan. Ukkel heeft daarvoor bijvoorbeeld studenten ingeschakeld.”
De Muynck pleit dan ook voor meer gewestelijke coördinatie en een soort CurieuzenAir van de temperaturen. “Zodra we echt beseffen hoe groot de verschillen zijn, zal de urgentie ook meer doordringen.”
Die sense of urgency zal nodig zijn om ook de nodige middelen vrij te maken, denkt de onderzoeker. “Als je echt wil ingrijpen voor het klimaat, dan moet je daar miljoenen aan kunnen spenderen en de gemeenten hebben vandaag geen idee waar ze die gaan vinden.”
We kloppen ook even aan bij Brussels bouwmeester Kristiaan Borret. Hoe goed doen we het op het vlak van klimaataanpassing? “Wat de openbare ruimte betreft zijn we een goede middenmoter, tenminste qua intentie. Het probleem is dat het in Brussel vaak stokt bij de uitvoering. Sommige buitenlandse delegaties pikken hier ideeën op die ze vervolgens sneller in de praktijk brengen dan wij. Oslo kwam bijvoorbeeld de piétonnier op de Anspachlaan bezoeken, maar was consequenter dan Brussel met het autoluw maken van de binnenstad.”
Wat minder autoruimte met klimaataanpassing te maken heeft? “Die koelende bomen moeten ergens komen,” legt Borret uit. “In het Marie Jansonpark, dat ik erg geslaagd vind, staat het groen nu deels waar parkeerplaatsen waren.”
“Als je echt wil ingrijpen voor het klimaat, dan moet je daar miljoenen aan kunnen spenderen”
Die strijd om de plek van de auto te beperken is een kwestie waar ook Wenen en Kopenhagen mee worstelden, merkten we op klimaatreis. En ook in Brussel is ze nog steeds in volle gang, niet enkel in het kader van mobiliteitsplan Good Move, merkt de bouwmeester. “In de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening (Good Living) willen we bepalen dat maximaal 50 procent van de openbare weg nog voor privéauto’s mag dienen. Alleen stuit dat op weerstand van gemeenten en sommige politieke partijen.”
Bomen in elke straat
De bouwmeester hecht vooral belang aan ingrepen op het niveau van de gewone straat, die dan wel op grote schaal moeten gebeuren. “Een groot bos heeft veel minder effect dan groen in elke straat, waar je dat dan kan combineren met waterdoorlaatbare parkeerplaatsen. En op dat vlak gaat het niet snel. Dat geldt zelfs voor een gemeente als de Stad Brussel, met een bomenplan en de intentie om overal waar het kan een boom te plaatsen. Dan zou je toch verwachten dat er in het straatbeeld nu massaal veel bomen opduiken?”
Hoeveel nieuwe bomen zullen Gewest en gemeenten eigenlijk planten? In Wenen zijn dat er 25.000 in deze legislatuur, in Parijs zelfs 170.000. Zowel bij de Stad Brussel als bij het Gewest ontbreekt zo’n becijferde ambitie. “Europa dringt daarop aan,” geeft Pascale van der Plancke toe, die het gewestelijke beleid inzake klimaataanpassing coördineert bij Leefmilieu Brussel. “Maar op dit moment weten we zelfs niet echt hoeveel bomen we al hebben, we zijn ze nu aan het tellen.” Het aantal bomen vindt van der Plancke ook niet zaligmakend. “Vaak is het belangrijker om exemplaren met grote kronen op de juiste plekken te planten.”
Alain Maron (Ecolo), Brussels minister van Klimaattransitie en Milieu, laat dan weer weten dat de ontwikkeling van het groene en blauwe (water)netwerk belangrijker is dan een bomencijfer. Hij wijst op een hele reeks nieuwe groene ruimtes die de voorbije jaren ontstonden, maar erkent dat het soms traag gaat, vooral door lokale tegenkantingen, zoals de zwemvijver in Neerpede die kende.
Een verkoelende openbare ruimte met veel groen: het is een noodzaak, maar het volstaat niet. Dat merkten we met name in Wenen bij 36 °C. In een ideale wereld kunnen mensen bij zo’n hitte in de eigen koele woonst blijven. Degelijke isolatie en een buitenzonnewering houden alvast veel warmte buiten. En wie al over een warmtepomp met geothermie beschikt, kan daarmee ook klimaatvriendelijk koelen. Alleen is het erg moeilijk en duur om dat principe in de hele stad toe te passen, zeker in een stad met kleinschalige woonhuizen als Brussel.
Heel wat steden werken daarom aan een netwerk van koelteschuilplaatsen voor hittegolven in gebouwen. In Barcelona gaat het ondertussen om ruim tweehonderd bestaande openbare plekken. In Brussel bestaat zo’n initiatief nog niet.
Kortom, er is nog werk aan de winkel in Brussel. En er is ook hoop, bedenken we in het Marie Jansonpark, bij een aangename 31 °C in de schaduw van een esdoorn. Architecte Vigano kijkt goedkeurend om zich heen. “Dit park wil een reden zijn om in de stad te blijven wonen.” Als we even later met de bouwmeester bellen, horen we een echo van dat optimisme. “Als ik door dat nieuwe park loop, denk ik: steden zullen de klimaatverandering wel overleven.”
Klimaatbestendige stad
Lees meer over: Brussel , Milieu , Gezondheid , Klimaatbestendige stad , klimaatverandering
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.